Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2003, AH8817, 01/01600
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2003, AH8817, 01/01600
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 april 2003
- Datum publicatie
- 30 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AH8817
- Zaaknummer
- 01/01600
Inhoudsindicatie
(..)Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de door belanghebbende van D Nederland B.V. ontvangen schadeloosstelling in Nederland belast omdat er sprake is van een in Nederland vervulde dienstbetrekking?
Indien sprake is van een in Nederland vervulde dienstbetrekking, kan belanghebbende zich dan beroepen op artikel 2, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01600
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (Frankrijk) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Buitenland van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 940.333,=, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,= (€ 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 19 december 2002 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twee weken mondeling uitspraak wordt gedaan.
1.4. Het Hof heeft op 2 januari 2003 te 's-Hertogenbosch mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 16 januari 2003 aangetekend aan partijen verzonden.
1.5. De Inspecteur heeft op 30 januari 2003 tijdig en op regelmatige wijze verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde recht van € 163,50 is door de Inspecteur op 25 februari 2003 betaald.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is in 1978 in dienst getreden van het concern A in het kader waarvan hij tot het jaar 1993 afwisselend zowel in Nederland als in Zwitserland werkzaam en woonachtig is geweest. Na de fusie tussen het Britse concern B en het concern A is belanghebbende verzocht om per 1 januari 1993 een functie te aanvaarden in C (Engeland) bij de concernvennootschap D Ltd.
2.2. In verband met het aanvaarden van deze functie in C heeft belanghebbende met D Nederland B.V. in juli 1993 een afspraak gemaakt onder meer inhoudende dat hem, in geval zijn dienstverband bij D Ltd. buiten zijn schuld zou worden beëindigd, weer een passende functie bij D Nederland B.V. zou worden aangeboden. De bestaande arbeidsovereenkomst met D Nederland B.V. werd met ingang van 1 januari 1993 opgeschort.
2.3. In de loop van 1996 bleek dat een zodanige beëindiging van het dienstverband met D Ltd. aan de orde zou komen en dat D Nederland B.V. om haar moverende redenen niet in staat bleek belanghebbende binnen haar organisatie een passende functie te bieden. De bedoelde beëindiging is geëffectueerd per 15 november 1996.
2.4. Belanghebbende en D Nederland B.V. zijn vervolgens tot een minnelijke schikking gekomen op grond waarvan belanghebbende in 1996 een schadeloosstelling ten bedrage van ƒ 939.311,= heeft ontvangen.
2.5. Bij de beëindiging van de dienstbetrekking met D Ltd. per 15 november 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote Engeland metterwoon verlaten en zijn zij verhuisd naar Zwitserland waar zij al jaren over een woning beschikten.
2.6. In de aangifte inkomstenbelasting 1996 heeft belanghebbende de schadeloosstelling van ƒ 939.311,=, waarop ingehouden een bedrag van ƒ 413.498,= loonbelasting, aangegeven als inkomsten in verband met een dienstbetrekking in Nederland. Belanghebbende heeft voor het bedrag van de schadeloosstelling verminderd met de beroepskosten van ƒ 2.507,=, per saldo ƒ 936.804,= , een beroep gedaan op een vrijstelling ingevolge het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, gesloten te 's-Gravenhage op 12 november 1951, zoals gewijzigd bij de overeenkomst van 22 juni 1966 (Trb. 1951, 148 en Trb. 1966,177; hierna: het Verdrag).
De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de gevraagde vrijstelling geweigerd en bij bezwaar de aanslag gehandhaafd op grond van de overweging dat de schadeloosstelling in verband met het bepaalde in, naar het Hof verstaat, artikel 49, eerste lid, onderdeel b, 1° van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996; hierna: Wet IB) deel uitmaakt van het binnenlands onzuiver inkomen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- Is de door belanghebbende van D Nederland B.V. ontvangen schadeloosstelling in Nederland belast omdat er sprake is van een in Nederland vervulde dienstbetrekking?
- Indien sprake is van een in Nederland vervulde dienstbetrekking, kan belanghebbende zich dan beroepen op artikel 2, eerste lid, van het Verdrag?
Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Voor de fusie met B werkte belanghebbende in Zwitserland in dienst van een Nederlandse vennootschap maar ten behoeve van de Zwitserse A S.A. Vanaf 1993 werd zijn salaris betaald door D Ltd. Het pensioen bleef via de Nederlandse vennootschap lopen.
Na de fusie tussen A en B werden de financiële afdelingen van het concern geconcentreerd in C en E. Het lag daarom niet voor de hand dat in 1993 bij "passende functie" aan een functie in Nederland werd gedacht.
Belanghebbende is, nadat hem bewust was geworden dat binnen het D concern geen bij zijn vorige functie passende nieuwe functie kon worden gevonden, ook op zoek geweest naar nieuwe banen in de Verenigde Staten en Duitsland.
Belanghebbende verzoekt, voor het geval hij geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, alsnog om een proceskostenvergoeding overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De Inspecteur
De Inspecteur stelt dat belanghebbende in de periode van 15 november 1996 tot 19 februari 1997 niet in Zwitserland heeft gewerkt maar dat zijn verblijf aldaar slechts was ter voorbereiding op het zich in de loop van 1997 metterwoon vestigen in Nederland vanwege het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking in Nederland.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar binnenlands inkomen van primair ƒ 3.529,= en subsidiair van ƒ 360.260,=.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vaststaat dat belanghebbende op 15 november 1996 niet in Nederland woonde.
4.2. Partijen hebben zich ter zitting desgevraagd eensluidend op het standpunt gesteld dat ook voor de toepassing van artikel 49, eerste lid, onderdeel b, 1° van de Wet IB (tekst 1996) te dezen primair beslissend is wat de plaats is "waar volgens de arbeidsovereenkomst of naar de voorstelling van partijen de dienstbetrekking feitelijk zou worden uitgeoefend" (zie Hoge Raad 10 augustus 2001, nr. 35 761, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/353).
Hierna wordt die plaats verder als "de plaats" aangeduid. Naar het oordeel van het Hof geven partijen met dit standpunt niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3. Niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst de plaats niet noemt, zodat het geschil primair beperkt blijft tot de vraag wat daaromtrent de voorstelling van partijen was.
4.4. Is de plaats Nederland, dan is subsidiair in geschil of belanghebbende beschermd wordt door artikel 2, eerste lid, van het Verdrag. Is de plaats niet Nederland, dan is de ontslagvergoeding niet in Nederland belast, aangezien belanghebbende op het betreffende tijdstip niet in Nederland woonde.
4.5. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de plaats Nederland is en verwijst ter onderbouwing van dit standpunt slechts naar het feit dat in artikel 2, derde lid, eerste volzin, van de arbeidsovereenkomst is afgesproken dat:
"D Nederland b.v. X een passende functie binnen het D concern [zal] aanbieden".
Naar het oordeel van het Hof wordt de plaats in dit artikellid van de overeenkomst echter geheel in het midden gelaten en is het standpunt van de Inspecteur daarom onvoldoende onderbouwd.
4.6. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota, aangevuld met een geloofwaardige toelichting ter zitting, naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de plaats naar de voorstelling van partijen niet in Nederland gelegen zou zijn. Het Hof wijst in dit verband op het volgende:
Blijkens de tweede volzin van artikel 2, derde lid, voornoemd wordt met "passend" bedoeld "zo veel mogelijk afgestemd op de persoonlijkheid, de ervaring en de persoonlijke omstandigheden van X".
Ter zitting is voldoende komen vast te staan en de Inspecteur heeft ter zitting onvoldoende weersproken dat het, daar van uitgaande, bij het aangaan van de onderhavige arbeidsovereenkomst in 1993, gezien de in 1991 uitgevoerde ontmanteling van de financiële afdeling van A te F en de opsplitsing daarvan over C en E (Zwitserland) na de fusie van 1991 tussen B Plc. en A, zeer onwaarschijnlijk was D Nederland B.V. na 1993 nog ooit een zodanige passende functie binnen het D concern, op een plaats gelegen in Nederland, zou kunnen aanbieden. Dit wettigt het vermoeden dat de plaats niet Nederland zou zijn. De inspecteur heeft dat vermoeden naar het oordeel van het Hof desgevraagd ter zitting niet, althans onvoldoende, kunnen ontzenuwen.
4.7. Belanghebbende heeft gezien al het vorenoverwogene bij het eerste geschilpunt het gelijk aan zijn zijde. Partijen zijn het er over eens dat het tweede geschilpunt dan verder geen behandeling behoeft en tevens dat dan kan worden beslist dat het beroep gegrond is.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 2 (gewicht van de zaak) is € 1.288,=.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 3.529,=;
- gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.288,=, en
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en M.J. Ellis, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 11 april 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 april 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.