Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-04-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:BV5678 AH9190, 01/00970
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-04-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:BV5678 AH9190, 01/00970
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 april 2003
- Datum publicatie
- 4 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AH9190
- Zaaknummer
- 01/00970
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag in de vermakelijkhedenretributie terecht is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend; zij stelt zich op het standpunt dat ten dezen sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/00970
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Kaatsheuvel tegen de uitspraak van het bureauhoofd Financieel Beleid (hierna: de ambtenaar) van de gemeente Loon op Zand (hierna: de gemeente)op haar bezwaarschrift betreffende de na te melden aanslag in de vermakelijkhedenretributie over het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 mei 2000 en onder nummer 1 een voorlopige aanslag in de vermakelijkhedenretributie over het jaar 2000 opgelegd ten bedrage van f 500.000,--. Het tijdig daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de ambtenaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. De ambtenaar heeft het beroep bij verweerschrift bestreden.
Bij brief van 17 januari 2003 heeft belanghebbende in verband met de mondelinge behandeling nadere stukken overgelegd; afschriften daarvan zijn ter kennis gebracht van de ambtenaar.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 januari 2003. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
Belanghebbende en de ambtenaar hebben ieder ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij; belanghebbende heeft zonder bezwaar van de wederpartij een bijlage bij zijn pleitnota overgelegd.
Het Hof rekent deze pleitnota's alsmede genoemde bijlage tot de stukken van het geding.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende exploiteert een in Kaatsheuvel gelegen recreatiepark onder de naam "X". Voor de jaren 1987 tot en met 1998 heeft de gemeente overeenkomsten met belanghebbende gesloten, waarin onder meer was bepaald "dat X, gelet op de aard van haar bedrijf en haar toekomstplannen, mede belang heeft bij de uitvoering van het door de gemeente gevoerde recreatiebeleid en ter erkenning van dat belang bereid is zulks materieel mede vorm te geven door het beschikbaar stellen van een bedrag (...)". Deze bijdrage beliep voor de jaren 1987 en 1988 f yy,-- per jaar, voor de jaren 1989 tot en met 1998 f zz,-- per jaar.
In de overeenkomst betreffende de jaren 1994 tot en met 1998 is bepaald dat de gemeente zich verplicht gedurende de looptijd van de overeenkomst geen vermakelijkhedenretributie aan belanghebbende of aan de aan haar gelieerde ondernemingen op te leggen, welke retributie de gemeente bij gebreke van deze overeenkomst had kunnen opleggen ter tegemoetkoming in de door haar te maken kosten samenhangende met de exploitatie van het recreatiepark c.q. de uitvoering van de uitbreidingsplannen van het recreatiepark.
2.2. Voorts heeft de gemeente op 25 oktober 1990 met belanghebbende een overeenkomst gesloten inzake de aanleg/reconstructie van de Astraat, waarin onder meer is vermeld dat "X in het belang van de continuïteit van haar onderneming op middellange en lange termijn beoogt te komen tot een uitbreiding van haar activiteiten, die o.m. meer zullen resulteren in een groei van haar bezoekersaantal tot ca. x miljoen per jaar; X uit een oogpunt van een daaruit voortvloeiende noodzakelijke kwaliteits- en serviceverbetering streeft naar een optimale verkeersafwikkeling rond en in het park alsmede naar een verlengde dag- en seizoenopenstelling; dat daartoe enerzijds een capaciteitsverhoging van de Astraat naar 65 auto's per minuut, anderzijds een vermindering van de geluids- en stankoverlast, veroorzaakt door het verkeer op de Astraat, voor de omwonenden noodzakelijk is;".
Laatstgenoemde overeenkomst houdt tevens in dat belanghebbende aan de door de aanleg/reconstructie van de Astraat opgeroepen kosten een bedrag groot f aa bijdraagt.
Op 29 oktober 1993 heeft de gemeente met belanghebbende een raamconvenant gesloten "teneinde afspraken te maken om het gebied gelegen in de gemeente Q, zoals aangegeven op de aan deze overeenkomst als bijlage I aangehechte tekening en voor een deel reeds in eigendom van X, in ontwikkeling te brengen voor recreatieve doeleinden". Op basis van dit raamconvenant zijn verdere deelconvenanten tot stand gekomen.
2.3. Na 1998 wenste belangebbende geen overeenkomsten als sub 2.1 vermeld, strekkende tot het geven van een vrijwillige bijdrage aan de gemeente, meer te sluiten.
Daarop heeft de raad van de gemeente op 25 februari 1999 de Verordening vermakelijkhedenretributie 1999 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
De Verordening is opgenomen in de gemeentelijke belastingmap van 26 februari 1999, onder nummer 36, en is bekendgemaakt in het "Weekjournaal" van 4 maart 1999, onder vermelding dat zij kosteloos ter inzage ligt bij het bureau Financieel Beleid.
De voorlopige aanslag is opgelegd op grond van artikel 3 van de "Regeling gemeentelijke belastingen" (hierna: de Regeling), welke regeling op 24 maart 1998 is vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. De Regeling is opgenomen in de gemeentelijke belastingmap van 24 maart 1998, onder nummer 25, en is bekendgemaakt in het Weekjournaal van 2 april 1998. Op 9 maart 1999 is de Regeling door het College van Burgemeester en Wethouders gewijzigd, welke wijziging is opgenomen in de Gemeentelijke Belastingmap van 12 maart 1999, onder nummer 37, en is bekendgemaakt in het Weekjournaal van 18 maart 1999, onder vermelding dat zij kosteloos ter inzage ligt bij het bureau Financieel Beleid.
2.4 Op grond van artikel 4 van de Verordening is de grondslag voor de retributie het aantal betalende bezoekers, en bedraagt het tarief f 0,30 per betalende bezoeker met een maximum van f 500.000,--.
De voorlopige aanslag is op grond van het door belanghebbende in zijn aangiftebiljet Vermakelijkhedenretributie 1999 weergegeven verwachte aantal bezoekers voor het jaar 2000 vastgesteld op het maximum van f. 500.000,--.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag in de vermakelijkhedenretributie terecht is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend; zij stelt zich op het standpunt dat ten dezen sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
De ambtenaar beantwoordt de vraag bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
De stelling dat de convenanten en overeenkomsten een uitputtende regeling inhielden moet aldus worden verstaan dat de daarin verdeelde kosten niet opnieuw - door een retributie als de onderhavige - mogen worden verhaald; nu de gemeente daartoe toch overgaat is sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
Er zijn ook kosten toegerekend van plannen rondom het attractiepark.
Door het ongebreidelde kostenverhaal is het tarief veel te hoog uitgevallen. Artikel 4 van de Verordening is onverbindend.
Het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 januari 2003, nr. 37.789, is belanghebbende niet bekend. Van de zijde van belanghebbende bestaat geen behoefte aan een leespauze om door het Hof ter kennisneming aangeboden afschriften van dit arrest te bestuderen.
De ambtenaar:
De convenanten en overeenkomsten behelzen geen uitputtende regeling.
Activiteiten rondom het attractiepark staan (indirect) daarmee in verband. Die kosten mogen ook in de beschouwing worden betrokken. De gemeente en belanghebbende werken over het algemeen zeer goed samen. Wij beseffen dat wij van elkaar afhankelijk zijn. Zonder goede verkeersvoorzieningen bijvoorbeeld kan het attractiepark wel sluiten, maar ook de gemeente profiteert van goede samenwerking.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag.
De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een vermakelijkheid in de zin van de Verordening exploiteert, dat daarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het bestuur van de gemeente tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen dan wel bijzondere voorzieningen in de vorm van toezicht, en dat die voorzieningen voor de gemeente lasten oproepen.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat in de tot de gedingstukken behorende convenanten en overeenkomsten een uitputtende regeling is gegeven voor de verdeling van de kosten van door de gemeente getroffen voorzieningen waarvan belanghebbende profiteert. Het Hof verwerpt die stelling, aangezien daarvoor in de convenanten en overeenkomsten onvoldoende aanwijzingen zijn te vinden. Die stukken bevatten een regeling voor de verdeling van de kosten van voorzieningen c.q. de door belanghebbende te verstrekken bijdrage in die kosten voor de jaren waarop zij betrekking hebben; deze regeling staat er in genen dele aan in de weg dat met die voorzieningen verband houdende, aanvankelijk voor rekening van de gemeente gekomen kosten, in latere jaren (na 1998) door middel van de onderhavige retributie worden verhaald.
4.3. De ambtenaar heeft gemotiveerd en naar het oordeel van het Hof geloofwaardig aangegeven dat de in het verhaal door middel van de retributie betrokken verkeersvoorzieningen alle (mede) strekken ten profijte van X; hetzelfde geldt voor de in de sfeer van recreatie- en toerismebeleid getroffen voorzieningen.
De stellingen van belanghebbende dat door die voorzieningen X (op onderdelen) niet "rechtstreeks was gebaat", dan wel dat die kosten er "met de haren bijgesleept" zijn, kunnen haar derhalve niet baten.
4.4. Het Hof kan belanghebbende niet volgen in haar stelling dat de gemeente ten onrechte ook kosten van plannen rondom het eigenlijke recreatiepark, waarvan dit zelve niet profiteert, verhaalt.
De ambtenaar heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat, zo verhaal van kosten van aangrenzende plannen plaatsvindt, zulks plannen betreft waarvan het recreatiepark mede - "indirect" - profiteert.
Bovendien heeft te gelden dat deze stelling, indien al juist, belanghebbende niet kan baten, gelet op hetgeen wordt overwogen in 4.5 en de vaststaande overige lasten van de gemeente.
4.5. Voorzover de grieven van belanghebbende zich richten tegen de hoogte van de door de retributie verhaalde kosten falen zij, aangezien de gemeente niet hoeft aan te geven welk bedrag van de met de door haar ten profijte van X getroffen voorzieningen gemoeide lasten aan deze vermakelijkheid is toe te rekenen (HR 24 januari 2003, nr. 37 789,
). Door belanghebbende zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan een conclusie kan worden getrokken omtrent het profijt dat belanghebbende heeft ondervonden van de door de gemeente ten behoeve van het attractiepark getroffen voorzieningen. Wel kan aan de vaststaande feiten de conclusie worden verbonden dat belanghebbende zeer aanzienlijke schade zou ondervinden bij het wegvallen van deze voorzieningen, het Hof denkt hierbij in het bijzonder aan de verkeersvoorzieningen. Het Hof is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er een wanverhouding bestaat tussen de hoogte van de retributie en het profijt dat belanghebbende van de onderhavige voorzieningen heeft ondervonden.Nu aannemelijk is dat X, gelet op het grote aantal bezoekers, extra activiteit in de sfeer van milieubeheer oproept, stond het de gemeente, gelet op hetgeen dienaangaande is vermeld in de Memorie van Toelichting bij de Wet van 27 april 1994, Stb. 419, Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 81, vrij de aan de inzet van de milieuambtenaar verbonden kosten in het verhaal te betrekken.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene kan niet worden geoordeeld dat de Verordening leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de ambtenaar, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, en voor wat de beslissing betreft in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken
op 29 april 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 29 april 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.