Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2003, AH9192, 99/01246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-04-2003, AH9192, 99/01246

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 april 2003
Datum publicatie
4 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AH9192
Zaaknummer
99/01246

Inhoudsindicatie

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kunstgrasmat als een roerende dan wel als een onroerende zaak dient te worden beschouwd. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de mat tezamen met de ondergrond van het veld als één onroerende zaak moet worden beschouwd, en dat derhalve, nu geen verzoek als bedoeld sub 2.2 is gedaan, geen recht op aftrek van de ter zake van de vervanging van de kunstgrasmat in rekening gebrachte omzetbelasting bestaat.

Belanghebbende beschouwt de onderlaag van het veld als onroerend, de kunstgrasmat evenwel als een roerende zaak, zodat het doen van een verzoek als bedoeld sub 2.2 overbodig was; hetgeen dienaangaande in de brief van 15 juli 1994 is vermeld berust haars inziens op een vergissing.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01246

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het jaar 1994 aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De aanslag bedraagt f 52.500,-- aan belasting en f 6.920,--

aan heffingsrente, totaal f 59.420,--

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 13 november 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord A, belastingadviseurs te P, alsmede de inspecteur.

1.3. Ter zitting heeft het Hof de Inspecteur in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te doen en daarover aan het Hof verslag uit te brengen. Naar aanleiding daarvan heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2º, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.

Partijen hebben het Hof schriftelijk laten weten het niet wenselijk te achten hun standpunten nogmaals mondeling toe te lichten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende beheert een clubgebouw en een kunstgrasveld

- sinds 1996: twee kunstgrasvelden -, verhuurt deze aan de vereniging B uit Q, en is uit dien hoofde ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

2.2. Het litigieuze kunstgrasveld is in 1984 in gebruik genomen; de ter zake van de aanleg in rekening gebrachte omzetbelasting is door belanghebbende in aftrek gebracht. Een verzoek als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel b, 5º, van de Wet is toen niet ingediend.

In 1994 is een nieuwe "toplaag" (kunstgrasmat) op de onderlaag (fundering) van het veld aangebracht. Ter zake van die vervanging is in totaal f 52.500 aan omzetbelasting aan belanghebbende in rekening gebracht en door haar in aftrek gebracht. De kunstgrasmat is in 1999 verwijderd en opgeslagen, in afwachting van nieuw gebruik.

2.3. Belanghebbende heeft met de Inspecteur overleg gevoerd over de vervanging van de kunstgrasmat. Bij die gelegenheid is haar medegedeeld dat er in zou worden berust dat de ter zake van de aanleg van het kunstgrasveld in 1984 aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek was gebracht, omdat de herzieningstermijn van negen jaren na de eerste ingebruikneming van dit veld was verstreken; maar dat zonder een verzoek als bedoeld sub 2.2 in de toekomst geen aftrek van omzetbelasting zou worden toegelaten.

Namens belanghebbende is mondeling en schriftelijk (bij brief van 15 juli 1994) toegezegd dat zij een dergelijk verzoek zou indienen; zulks is evenwel niet geschied.

2.4. Bij een in opdracht van de Inspecteur in 1997 bij belanghebbende ingestelde controle is geconstateerd dat nog steeds geen verzoek ex artikel 11, lid 1, onderdeel b, 5º, van de Wet was ingediend.

Vervolgens is de sub 1.1 bedoelde naheffingsaanslag opgelegd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de sub 1.1 genoemde naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kunstgrasmat als een roerende dan wel als een onroerende zaak dient te worden beschouwd. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de mat tezamen met de ondergrond van het veld als één onroerende zaak moet worden beschouwd, en dat derhalve, nu geen verzoek als bedoeld sub 2.2 is gedaan, geen recht op aftrek van de ter zake van de vervanging van de kunstgrasmat in rekening gebrachte omzetbelasting bestaat.

Belanghebbende beschouwt de onderlaag van het veld als onroerend, de kunstgrasmat evenwel als een roerende zaak, zodat het doen van een verzoek als bedoeld sub 2.2 overbodig was; hetgeen dienaangaande in de brief van 15 juli 1994 is vermeld berust haars inziens op een vergissing.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat indien het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd, en dat indien het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. De Inspecteur heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat de kunstgrasmat weliswaar los op de onderlaag komt te liggen, en verwijderbaar is, maar dat voor de verwijdering van een mat als de onderhavige een gespecialiseerd bedrijf dient te worden ingeschakeld, dat voor de door het bedrijf verrichte inspanningen meer dan f 40.000 in rekening is gebracht, dat voor het aanbrengen op een andere plaats opnieuw een bedrag per m2 moet worden betaald, en dat zonder de kunstgrasmat geen sprake is van een verhuurbaar sportveld.

Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de kunstgrasmat niet gemakkelijk kan worden gedemonteerd of verplaatst, zodat de mat tezamen met de onderlaag van het veld als één onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, onderdeel b, 5º, van de Wet (jo. artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn) moet worden aangemerkt (HvJ EG 16 januari 2003, zaak nr. C-315/00, Maierhofer, V-N 2003/9.19).

4.2. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is, zodat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan door A. Bijlsma, lid van voormelde kamer, en voor wat de beslissing betreft in tegenwoordigheid van H.J. van den Helm, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 april 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 22 april 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.