Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-05-2003, AH9719, 01/01338

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-05-2003, AH9719, 01/01338

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 mei 2003
Datum publicatie
11 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AH9719
Zaaknummer
01/01338
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 12a

Inhoudsindicatie

Voor de jaren 1998 en 1999 heeft belanghebbende aangiftes gedaan van belastbare inkomens van ƒ 93.985,-- respectievelijk ƒ 92.041,--. De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, tweede volzin, de aangiftes gecorrigeerd en van beide jaren een bedrag van ƒ 20.000,-- als uit de vennootschap genoten loon in aanmerking genomen. In geschil is of de Inspecteur terecht de (..) correcties heeft aangebracht. Voorts is in geschil of de Inspecteur terecht belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01338

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur)op het bezwaarschrift betreffende de na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor de jaren 1998 en 1999 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar belastbare inkomens van ƒ 113.985,--, respectievelijk ƒ 112.041,-- welke aanslagen, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 60,-- ( = € 27,23).

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 7 februari 2003 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende,

alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding

1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 21 februari 2003 om 10.00 uur te 's-Hertogenbosch mondeling uitspraak wordt gedaan.

Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 27 februari 2003 aangetekend aan partijen verzonden.

1.5. Belanghebbende heeft bij fax van 17 maart 2003 tijdig en op regelmatige wijze verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde recht van € 43,50,-- is door belanghebbende op 4 april 2003 betaald.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende bezit 100% van de aandelen in A B.V (hierna: de vennootschap). De activiteiten van deze vennootschap bestaan uit het uitgeven van stripboeken en de handel in telefoonkaarten.

2.2. Belanghebbende vervult in de onderhavige jaren elders een full-time dienstbetrekking. Door A B.V. is in deze jaren aan belanghebbende geen salaris uitbetaald.

2.3. Belanghebbende heeft met betrekking tot de jaren 1998 en 2000 urenstaten overgelegd. Met betrekking tot het jaar 1999 heeft belanghebbende geen urenstaat overgelegd. De overgelegde urenstaten vermelden voor het jaar 1998 een totaal aantal ten behoeve van de vennootschap gewerkte uren van 202,95. Voor het jaar 2000 vermeldt de urenstaat een totaal aantal gewerkte uren van 147.

2.4. Voor de jaren 1998 en 1999 heeft belanghebbende aangiftes gedaan van belastbare inkomens van ƒ 93.985,-- respectievelijk ƒ 92.041,--.

2.5. De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, tweede volzin, de aangiftes gecorrigeerd en van beide jaren een bedrag van ƒ 20.000,-- als uit de vennootschap genoten loon in aanmerking genomen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de Inspecteur terecht de onder 2.4 vermelde correcties heeft aangebracht. Voorts is in geschil of de Inspecteur terecht belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Uit de door mij overgelegde facturen blijkt dat door mij slechts zeer beperkt werkzaamheden voor de B.V. zijn verricht. Het overgrote deel van de activiteiten is uitbesteed aan derden. Daarnaast verrichtte ook mijn echtgenote werkzaamheden in de B.V. Ik heb geen urenstaat over het jaar 1999 overgelegd, maar het opstellen van een dergelijke urenstaat neemt, zoals ik tevens de Inspecteur in mijn brief van 30 oktober 2000 heb medegedeeld, erg veel tijd in beslag.

Ik ben niet op de hoogte van de aantallen zakelijke kilometers die in de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1998 en 1999 zijn vermeld.

De Inspecteur

Belanghebbende geeft zelf aan dat hij werkzaamheden ten behoeve van de vennootschap heeft verricht, zodat het loon in ieder geval niet nihil kan zijn. De in de door belanghebbende overgelegde urenstaten vermelde uren acht ik niet aannemelijk. In de voor de jaren 1998 en 1999 ingediende aangiften vennootschapsbelasting heeft belanghebbende een bedrag ƒ 4.438,-- respectievelijk ƒ 5.544,-- terzake van zakelijk gereden kilometers vermeld. Deze bedragen vind ik niet terug in de urenstaten die belanghebbende heeft overgelegd. Daar komt nog bij dat de urenstaten pas in 2001, dus na afloop van de onderhavige jaren, zijn opgemaakt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de voor het jaar 1998 opgelegde aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 93.985,-- alsmede vermindering van de voor het jaar 1999 opgelegde aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van

ƒ 92.041,--.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat het gebruikelijk loon lager was dan het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van ƒ 20.000,--. Naar het oordeel van het Hof kunnen in het bijzonder de door belanghebbende overgelegde urenstaten over de jaren 1998 en 2000 niet als bewijs dienen. Uit die urenstaten kan immers niet zonder meer worden afgeleid in welke mate belanghebbende in het jaar 1999 werkzaamheden heeft verricht. Voorts zijn, naar de Inspecteur ter zitting heeft gesteld en belanghebbende niet heeft betwist, in de aangiftes vennootschapsbelasting van A B.V. voor de onderhavige jaren kosten ter zake van zakelijke autoritten opgevoerd die niet of nauwelijks zijn terug te vinden in de door belanghebbende overgelegde urenstaten. Verder leiden de urenstaten tot een bijzonder laag gemiddeld aantal gewerkte uren per factuur. Het Hof is derhalve met de Inspecteur van oordeel dat de urenstaten tot zodanig onwaarschijnlijke uitkomsten leiden dat zij als ongeloofwaardig ter zijde moeten worden geschoven.

4.2. Voorts leiden de omstandigheden dat de BV al het uitvoerend werk had uitbesteed en dat belanghebbende elders een volledige baan had, wel tot de conclusie dat aannemelijk moet worden geacht dat het gebruikelijk loon moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan de zogenoemde WAZ-norm, maar die omstandigheden maken niet aannemelijk dat het loon op een lager bedrag dan ƒ 20.000,-- moet worden gesteld, zulks mede gelet op de hoogte van de omzet van de BV en de omstandigheid dat de coördinatie van de uitvoerende werkzaamheden en de administratie beduidend meer dan de door belanghebbende gestelde minimale werkzaamheden met zich mee moet hebben gebracht.

4.3. Naar het Hof begrijpt stelt belanghebbende nog dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd omdat hij in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet is gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift. Het Hof verwerpt deze stelling aangezien niet gesteld is en, mede gelet op de behandeling ter zitting, ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende is benadeeld door de schending van de hoorplicht.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Diens uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 14 mei 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 mei 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.