Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-05-2003, AH9720, 01/02301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-05-2003, AH9720, 01/02301

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 mei 2003
Datum publicatie
11 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AH9720
Zaaknummer
01/02301
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

In geschil is (..) het antwoord op de vraag of de Inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen mag verhogen met door belanghebbende in het onderhavige jaar ontvangen niet aangegeven bedrag aan rente.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/02301

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende zijn aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

1. De mondelinge behandeling

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 16 april 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en, de Inspecteur.

2. De gronden voor de beslissing

2.1. Ter zitting hebben partijen eenstemmig verklaard dat zij niet benadeeld zijn in hun procespositie door het op kortere termijn opgeroepen zijn dan de wettelijke termijn.

2.2. Niet meer in geschil is dat in casu de restwaarde van de onderhavige computer na verloop van drie jaren nihil bedraagt en dat mitsdien voor het onderhavige jaar het belastbare inkomen op grond

hiervan dient te worden verminderd met een bedrag van fl. 166,=.

2.3. Ter zitting heeft de Inspecteur met betrekking tot de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht desgevraagd verklaard dat uitgegaan kan worden van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

2.4. In geschil is nog het antwoord op de vraag of de Inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen mag verhogen met door belanghebbende in het onderhavige jaar ontvangen niet aangegeven bedrag aan rente ten bedrage van fl. 603,=.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend.

2.5. Ter zake van gemeld geschilpunt staat tussen partijen het volgende vast.

2.5.1. Belanghebbende wist dat het door hem in het onderhavige jaar ontvangen, niet aangegeven bedrag aan rente van fl. 603,= op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 tot zijn inkomen behoorde.

2.5.2. In een als bijlage 4 bij het beroepschrift in kopie tot de stukken behorende brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 26 januari 1998 staat, voor zover hier van belang het volgende vermeld:

"Betreft

Kennisgeving van afwijking op de aangifte

Geachte X,

(...)

Beroepskosten

Zoals ik u reeds heb medegedeeld in mijn schrijven van 19 september 1997 bedraagt de aftrek van de computer 4,5/36 van de aanschafwaarde.

Verder dient ook rekening te worden gehouden met een restwaarde van 10% van de aanschafwaarde.

De aftrek dient derhalve te worden vastgesteldop 4,5/36 x f. 11938 = f.1492.

De correctie bedraagt f. 2929.

De vorige computer is reeds in zijn geheel afgeschreven.

Als u het niet eens bent met het vorenstaande, dan verzoek ik u om vóór 6 februari 1998 te reageren.

Ik kan dan bij het vaststellen van de aanslag rekening houden met uw opmerkingen. Bent u het wel eens met het vorenstaande, dan wil ik dat ook graag weten. Ik kan de gegevens voor het berekenen van de aanslag dan direct laten verwerken, zodat u de aanslag eerder ontvangt.

(...).".

2.5.3. In een telefonische reactie van belanghebbende op de onder 2.5.2 vermelde brief van de Inspecteur op 3 februari 1998 geeft belanghebbende de Inspecteur te kennen het niet eens te zijn met de daarin vermelde correctie. Vervolgens heeft belanghebbende aan de Inspecteur op die dag een brief geschreven, welke als bijlage 5 bij het beroepschrift in kopie tot de stukken behoort, waarin onder meer het volgende stat vermeld:

"Voor de goede orde leg ik hierbij schriftelijk vast dat ik heden,

3 februari 1998 telefonisch heb gereageerd op uw kennisgeving van afwijking op de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1996, zoals neergeschreven in uw brief van 26 januari 1998.".

2.5.4. Na het door belanghebbende met de Inspecteur op 3 februari 1998 gevoerde telefoongesprek, als vermeld onder 2.5.3, zendt de Inspecteur een als bijlage 6 bij het beroepschrift in kopie tot de stukken behorende brief van 3 februari 1998, waarin het volgende staat vermeld:

"Betreft

gecorrigeerde kennisgeving van afwijking op de aangifte:

Geachte X,

(...)

Beroepskosten:

==============

Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van heden morgen treft u hierbij 2 uitspraken van het Hof den Haag en het Hof Amsterdam aan.

Hieruit blijkt duidelijk dat er rekening dient te worden gehouden met een restwaarde van 10% van de aanschafkosten van computerapparatuur.

Ik ben dan ook voornemens om de eerder aangekondigde correctie van

f. 2929 in zijn geheel te handhaven.

Op uw verzoek zal ik voor het lidmaatschap B alsnog een aftrek van f.75 i.p.v. f. 60 toestaan.

Rente van spaartegoeden:

========================

De ontvangen rente is door mij vastgesteld op f. 603.

Als u het niet eens bent met het vorenstaande, dan verzoek ik u om vóór 16 februari 1998 te reageren.

Ik kan dan bij het vaststellen van de aanslag rekening houden met uw opmerkingen.

Bent u het wel eens met het vorenstaande, dan wil ik dat ook graag weten.

Ik kan de gegevens voor het berekenen van de aanslag dan direct laten verwerken, zodat u de aanslag eerder ontvangt.".

2.6. Volgens belanghebbende is door zijn reactie op de brief van de Inspecteur van 26 januari 1998, als vermeld onder 2.5.2 de Inspecteur zich bewust geworden van nog andere door hem aan te brengen correcties en zou de Inspecteur niet op het aanbrengen van die andere correcties gekomen zijn indien belanghebbende niet op diens brief van 26 januari 1998 had gereageerd.

Op grond hiervan is belanghebbende van oordeel dat de aanslag nimmer hoger mag worden gesteld dan op grond van laatstgemelde brief, welke brief naar de opvatting van belanghebbende een toezegging inhoudt.

2.7. Ter zake van de opvatting van belanghebbende, als vermeld onder 2.6 overweegt het hof het volgende.

2.7.1. Het Hof is van oordeel dat de brief van de Inspecteur van

26 januari 1998 niet als een als toezegging op te vatten uitlating

van de zijde van de Inspecteur kan worden opgevat.

Het Hof merkt ten aanzien hiervan het volgende op.

Naar het oordeel van het Hof is die brief niet te zien als een ondubbelzinnige uitlating van de Inspecteur waarmee deze onmiskenbaar heeft beoogd slechts één correctie als daarin vermeld op de aangifte te zullen aanbrengen.

In aanmerking nemende dat belanghebbende er mee bekend was dat de door hem ontvangen rente, als vermeld onder 2.5.2 niet was aangegeven en in de brief van de Inspecteur van 26 januari 1998 daarover niet werd gesproken, brengt, naar het oordeel van het Hof, ook met zich dat belanghebbende die brief redelijkerwijs niet als een toezegging op te vatten uitlating mocht beschouwen.

2.7.2. Indien echter de brief van de Inspecteur van 26 januari 1998 veronderstellenderwijze wel als een toezegging moet worden aangemerkt, dan is die brief, indien deze een aanslag tot gevolg zou hebben waarin geen rekening zou worden gehouden met, niet in die brief vermelde, door belanghebbende in het onderhavige jaar wel ontvangen maar niet aangegeven rente (hetgeen belanghebbende bekend was), zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende op de nakoming van die veronderstelde toezegging niet mocht rekenen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311*, met betrekking tot de vraag "of strikte toepassing van de wet in die mate in strijd komt met het beginsel dat de administratie verwachtingen honoreert, welke zij bij een belanghebbende ten aanzien van een door haar te volgen gedragslijn heeft gewekt en waarop deze zich in redelijkheid tegenover haar mag beroepen, dat die toepassing achterwege dient te blijven" onder meer het volgende overwogen:

"dat daarbij wel het voorbehoud moet worden gemaakt dat de door de

belastingplichtige aan de fiscus verschafte, voor diens toezegging relevante gegevens juist zijn, en dat de gedane toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen".

Aan beide in de hiervóór vermelde overweging van de Hoge Raad gestelde voorwaarden wordt in casu niet voldaan.

De voor de toezegging relevante gegevens waren niet juist en de toezegging was zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing, waarmee belanghebbende bekend was, dat belanghebbende op de nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.

2.8. Het onder 2.7 overwogene brengt, naar het oordeel van het Hof, met zich, dat de Inspecteur het recht had om in zijn brief van

3 februari 1998 andere correcties aan de orde te stellen dan in zijn brief van 26 januari 1998.

Het door belanghebbende gestelde, wat daar overigens ook van zij, dat de Inspecteur op de gedachte is gekomen nog andere correcties aan te brengen dan genoemd in zijn brief van 26 januari 1998 door de reactie van belanghebbende op die brief, is, zoals uit het onder 2.7 overwogene volgt, niet van belang.

3. Griffierecht en proceskosten

Nu de Inspecteur eerst in de beroepsfase gedeeltelijk aan het standpunt van belanghebbende is tegemoetgekomen en mitsdien het beroep gedeeltelijk gegrond is, dient de Staat der Nederlanden, als de rechtspersoon in de zin van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht, het door belanghebbende betaalde bedrag aan griffierecht van € 27,23 (fl. 60,=) te vergoeden.

In de omstandigheid dat de Inspecteur eerst in de beroepsfase gedeeltelijk aan het standpunt van belanghebbende tegemoet is gekomen en mitsdien het beroep gedeeltelijk gegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten, in aanmerking nemende het onder 2.3 overwogene en gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt vast:

1) kosten van door een derde beroepsmatig verleende

rechtsbijstand 1 (punt) x € 322,= (waarde per punt)

X 1 (gewicht van de zaak) € 322,=

alsmede op de zitting betrekking hebbende

2) reis- en verblijfkosten € 13,= en

3) verletkosten € 140,=

totaal € 475,=.

4. De beslissing

Het Hof verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de bestreden uitspraak;

handhaaft de aanslag zoals deze door de Inspecteur ambtshalve

is verminderd op een nader door hem vastgesteld belastbar inkomen van fl. 167.117,=;

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl. 60,=);

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 475,= en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 13 mei 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 mei 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.