Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2003, AH9721, 98/05783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-04-2003, AH9721, 98/05783

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 april 2003
Datum publicatie
11 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AH9721
Zaaknummer
98/05783

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of het resultaat uit (..) verkoop dient te worden gekwalificeerd als inkomsten uit vermogen in de zin van artikel 24 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (..) dan wel als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/05783

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te P, van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 38.784,= en is na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=.

De Inspecteur heeft het beroepschrift bij verweerschrift bestreden.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 11 september 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, en, de Inspecteur.

Het Hof heeft op 25 september 2002 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 30 september 2002 aan partijen verzonden.

De Inspecteur heeft bij brief van 4 oktober 2002, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2002, derhalve tijdig, verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Het Hof rekent alle genoemde stukken tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet dan wel onvoldoende bestreden, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende , geboren in november 1947 en gehuwd, was gedurende het onderhavige jaar fulltime werkzaam als onderhoudsmonteur bij de U-groep.

2.2. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar inkomsten uit de verkoop van suikerbieten en mais genoten afkomstig van een stuk land van ongeveer 2,5 hectare (hierna: het land) welk door zijn echtgenote en haar zuster, beiden van boerenafkomst, destijds is geërfd. De opbrengst uit die verkoop bedroeg in het onderhavige jaar, als

door belanghebbende aangegeven fl. 8.472,=

Belanghebbende heeft in zijn aangifte de volgende

hierop betrekking hebbende kosten in aftrek

gebracht:

loonwerk, spuiten, rooien, zaaien, meststoffen fl. 3.520,=

kunstmest, spuitmateriaal en vergif fl. 481,=

waterschapslasten fl. 244,=

herverkavelingsrente fl. 127,=

werkkleding, gereedschappen fl. 125,=

onderhoud werkkleding en bewassing fl. 145,=

afrastering fl. 1.306,=

onderhoud landbouw machines fl. 794,=

onderhoud tractor

afschrijving tractor 20% van 7.500 fl. 1.500,=

olie/diesel tractor fl. 795,=

autokosten 1000 km a 0,60 fl. 600,=

aandeel telefoonkosten fl. 75,=

afschrijving schuur voor stalling tractor

10% van 8.863,15 fl. 886,=

verzekering tractor fl. 228,=

administratiekosten fl. 85,=

landbouwschapheffing fl. 88,=

contributie suikerbietentelers fl. 50,=

totaal fl. 11.049,=

Per saldo bedroeg de opbrenst uit die verkoop mitsdien -/-fl. 2.577,=.

Bovengenoemde tractor is ook erfrechtelijk verkregen.

2.3. Belanghebbende is als boerenzoon op het bedrijf van zijn ouders werkzaam geweest.

2.4. Gedurende het onderhavige jaar is belanghebbende ten hoogste 100 uur werkzaam geweest op het land in verband met genoemde verkoop. Zijn hiervoor verrichte werkzaamheden bestonden uit: het ploegen van het land, dat niet veel meer dan een dag in beslag nam, enige controle op de werkzaamheden door het loonbedrijf verricht alsmede het schoffelen op de plaatsen waar de landbouwmachines niet konden komen.

2.5. Voor het jaar 1997 bedroeg de opbrengst van het land uit de verkoop van suikerbieten en maïs na aftrek van de daarvoor gemaakte kosten fl. 974,= en voor het jaar 1998 bedroeg de opbrengst uit de verkoop van suikerbieten en maïs fl. 14.506,= en de daarmee verband houdende kosten fl. 14.185,=, zodat in dat jaar een positief bedrag resteerde van fl. 321,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het resultaat uit genoemde verkoop dient te worden gekwalificeerd als inkomsten uit vermogen in de zin van artikel 24 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1996; hierna: de Wet) (standpunt belanghebbende) dan wel

als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet (standpunt Inspecteur).

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij, voor zover hiervóór nog niet vermeld, hieraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

3.2.1. Belanghebbende

Belanghebbende is van boerenafkomst en heeft dan ook de capaciteiten om daarmee uit het land opbrengsten te behalen.

Het ging hem dan ook, gezien zijn fulltime dienstbetrekking als onderhoudsmonteur, niet om opbrengsten uit arbeid maar om opbrengsten uit het vermogen, de grond, te behalen. Hier toe maakte hij in verband met de tijd die hij in beslag werd genomen door die dienstbetrekking ook wel gebruik van een loonbedrijf.

3.2.2. De Inspecteur

Indien het inkomsten uit arbeid zijn dan kan het geen inkomen uit vermogen zijn. Het één sluit het andere uit. De kosten hebben geen betrekking op inkomsten uit vermogen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 36.277,=, terwijl de Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof is, op grond van de onder 2.1 tot en met 2.5 vermelde feiten, waaronder de fulltime dienstbetrekking van belanghebbende, het betrekkelijk kleine aantal arbeidsuren in een jaar aan het land besteed en vooral de door de jaren heen negatieve dan wel geringe opbrengsten als hiervóór vermeld, een en ander tezamen en in onderling verband beschouwd, van oordeel dat de door belanghebbende verrichte arbeid met betrekking tot het land niet het normale kader van werkzaamheden van particulier vermogensbeheer, in een geval als het onderhavige met een belanghebbende van boerenafkomst, te buiten ging. Dit volgt ook hieruit dat met die arbeid niet beoogd werd voordelen te behalen uit het land die het bij normaal vermogensbeheer daarvan opkomend rendement, zoals pacht, te boven zou doen gaan.

4.2. Op grond van het onder 4.1 overwogene is in casu sprake van niet als inkomsten uit arbeid aan te merken voordelen die worden getrokken uit het land.

4.3. Op grond van vorenstaande overwegingen dient te worden beslist in de door belanghebbende voorgestane zin.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ad fl. 80,= of € 36,30 te vergoeden.

In de omstandigheid dat het beroep gegrond is vindt het Hof, nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 0,25 (gewicht van de zaak) is fl. 355,= of € 161,09 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. De beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;

vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 36.277,=;

gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht ad € 36,30 (fl. 80,=) wordt vergoed;

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van € 161,09 (fl. 355,=) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door J. Swinkels-Herczova, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 25 april 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 25 april 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.