Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2003, AI0475, 01/01216

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2003, AI0475, 01/01216

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2003
Datum publicatie
25 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0475
Zaaknummer
01/01216
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27

Inhoudsindicatie

Belanghebbendes stelling dat aan de ingangsdatum van de onderhavige beschikking terugwerkende kracht kan worden verleend, vindt geen steun in het recht. Belanghebbende kan weliswaar worden toegegeven dat artikel 27, zesde lid, van de Wet geen regeling bevat met betrekking tot de ingangsdatum van een verzoek tot overgang naar het normale regime van heffing van omzetbelasting, doch het systeem van heffing van omzetbelasting verzet er zich tegen dat de door een ondernemer verschuldigde omzetbelasting en de door diens afnemer(s) in aftrek te brengen voorbelasting met terugwerkende kracht wijziging ondergaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01216

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma Champignonkwekerij L VOF te L (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen H van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift tegen de beschikking van de Inspecteur op het door de maatschap W.L, G.L en V L B.V. ingediende verzoek als bedoeld in artikel 27, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 juni 2003 te 's-Hertogenbosch.

Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigden de heer mr. H. en de heer ing. P.FB, beiden verbonden aan het kantoor te T van A Accountants - Belastingadviseurs - Juristen, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. R, tot bijstand vergezeld van mevrouw E., beiden verbonden aan vorengenoemd onderdeel van de rijksbelastingdienst.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 26 juni 2003, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijzigt de beschikking in dier voege dat de ingangsdatum

1 juli 2000 is; en

gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze

ter zake van de behandeling van het beroep betaalde

griffierecht ten bedrage van € 204,20 ; en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht

moet vergoeden.

De gronden voor de beslissing

(1) Belanghebbendes stelling dat aan de ingangsdatum van de onderhavige beschikking terugwerkende kracht kan worden verleend, vindt geen steun in het recht. Belanghebbende kan weliswaar worden toegegeven dat artikel 27, zesde lid, van de Wet geen regeling bevat met betrekking tot de ingangsdatum van een verzoek tot overgang naar het normale regime van heffing van omzetbelasting, doch het systeem van heffing van omzetbelasting verzet er zich tegen dat de door een ondernemer verschuldigde omzetbelasting en de door diens afnemer(s) in aftrek te brengen voorbelasting met terugwerkende kracht wijziging ondergaan.

(2) Geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de Inspecteur door de ingangsdatum niet eerder dan op 1 juli 2000 te willen stellen, in strijd handelt met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Inspecteur niet wordt gebonden door uitlatingen van de zijde van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, doch uitsluitend door uitlatingen van de zijde van het Ministerie van Financiën en van hemzelf (Hoge Raad 14 juli 2000,

nr. 35 549, BNB 2000/343). Voorts kan niet worden gezegd dat de Staatssecretaris van Financiën in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door in de onderhavige resolutie geen terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 toe te staan.

(3) Nu de Inspecteur reeds op 6 april 2001 heeft ingestemd met het in afwijking van de bestreden uitspraak stellen van de ingangsdatum op 1 juli 2000 en het beroepschrift is ingediend op 2 mei 2001, vindt het Hof geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van belanghebbendes proceskosten.

(4) Nu het beroep gegrond is, dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van fl. 450,= (€ 204,20) te worden vergoed.

(5) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J.A. Meijer, voorzitter, P. Fortuin en G.D. van Norden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2003.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 2 juli 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 174,00.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van € 174,00 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.