Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2003, AI0491, 98/05669
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2003, AI0491, 98/05669
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 juni 2003
- Datum publicatie
- 25 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0491
- Zaaknummer
- 98/05669
Inhoudsindicatie
Uit al het vorenoverwogene volgt dat een rechtsgeldige machtiging tot instelling van het onderhavige beroep door belanghebbende ontbreekt, zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/05669
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap naar Belgisch recht BVBA X te Y in België tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid douane district te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar op 17 mei 1996 uitgereikte uitnodiging tot betaling van onder meer omzetbelasting, nummer A.
1. Ontstaan en loop van het geding
De evenbedoelde uitnodiging tot betaling, opgemaakt en gedagtekend
17 mei 1996, is opgelegd tot een bedrag van fl. 89.202,90 aan landbouwheffing en fl. 9.140,10 aan omzetbelasting. Na door belanghebbende bij een op 9 augustus 1996 gefaxte brief van 7 augustus 1996 daartegen gemaakt bezwaar was de Inspecteur, hoewel belanghebbende de bezwaartermijn heeft overschreden, vanwege de gang van zaken met betrekking tot gemelde uitnodiging tot betaling, onder toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, van mening dat redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat belanghebbende ter zake hiervan in verzuim is geweest en heeft hij bij de bestreden uitspraak het bezwaar afgewezen en de uitnodiging gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van
fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden met gesloten deuren ter zitting van 4 december 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
De Inspecteur heeft vóór de aanvankelijk op 14 november 2001 geplande zitting bij fax van 7 november 2001 zijn pleitnota met begeleidende brief van 7 november 2001 en één bijlage aan het Hof gezonden. Vervolgens nadat een exemplaar van deze pleitnota aan de gemachtigde belanghebbende is doorgezonden verzoekt deze het Hof om uitstel van die op 14 november 2001 geplande zitting. Het Hof komt aan dit verzoek tegemoet.
Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht op genoemde zitting van 4 december 2001 te zijn voorgedragen Belanghebbende heeft verklaard tegen de daarbij behorende bijlage geen bezwaar te hebben. Het Hof rekent deze stukken tot de stukken van het geding.
Per fax van 3 december 2001 heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn pleitnota met begeleidende brief van 3 december 2001 aan het Hof gezonden. De wederpartij heeft van deze stukken ter zitting een exemplaar ontvangen. Belanghebbende heeft ter zitting deze pleitnota voorgedragen.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen probleem te hebben met de omvang van deze pleitnota van negen bladzijden.
De Inspecteur heeft op genoemde zitting een, van zijn hiervóór genoemde pleitnota, afwijkende pleitnota voorgedragen. Exemplaren hiervan met bijbehorende twee bijlagen zijn aan zijn wederpartij en aan het Hof overgelegd. Belanghebbende heeft verklaard tegen overlegging van de bijbehorende twee bijlagen geen bezwaar te hebben.
Zonder bezwaar van de wederpartij hebben partijen ieder nog de navolgende stukken overgelegd.
Belanghebbende: een kopie van het in de Franse taal gestelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 21 oktober 1999, C-233/98, gepubliceerd in de Nederlandse taal in Jur. EG blz. 7349 e.v. alsmede in kopie een fax vermeldende een volmacht van de curator in het faillissement van na te noemen B B.V., getekend te C op 4 december 2001, de dag van de zitting, aan belanghebbende om deze scheepvaartmaatschappij "voor de duur van het ganse proces" te vertegenwoordigen.
De Inspecteur: een kopie van een uittreksel uit Varia DOUANEUPDATE betreffende een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, alsmede van een geanonimiseerde versie van die uitspraak.
Aan het eind van de zitting is belanghebbende in de gelegenheid gesteld het origineel van genoemde machtiging van vorenbedoelde curator over te leggen en is door het Hof medegedeeld dat deze vervolgens in kopie zal
worden doorgezonden naar de Inspecteur om hierop zijn reactie te geven
Tot de stukken van het geding behoort de in verband met die aan het eind van de zitting aan belanghebbende gegeven mogelijkheid hierop volgende op de voet van artikel 14, eerste lid, sub 2°, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken met partijen gevoede briefwisseling, waarbij het bepaalde in artikel 16 van die wet is nageleefd.
De zaak is vervolgens met gesloten deuren opnieuw mondeling behandeld ter zitting van het Hof van 13 november 2002. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft op deze tweede zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren hiervan aan de wederpartij en het Hof overgelegd. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van de Inspecteur behorende bijlage.
Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard, dat, omdat na de eerste zitting slechts nog over het al dan niet bestaan van de volmacht van vorenbedoelde curator zou worden gesproken, het gedeelte van hun pleitnota's voor deze zitting van 13 november 2002 dat hier geen betrekking op heeft, komt te vervallen.
Met inachtneming van laatstvermelde verklaring van partijen wordt de inhoud van alle vorenbedoelde stukken met bijlagen geacht hier te zijn ingevoegd.
2.De feiten
Op grond van de stukken en de verklaringen van partijen op genoemde zittingen staat als tussen hen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. B B.V. gevestigd te D (hierna: B) heeft op 19 december 1995 aangifte gedaan voor extern communautair douanevervoer voor een zending van 1000 zakken melkpoeder, met een nettogewicht van 25.000 kg, (hierna: de goederen) afkomstig uit Litouwen.
De aangifte T1 (hierna: het T1-document), gedagtekend 19 december 1995, geregistreerd onder nummer 7508875, vermeldt als kantoor van bestemming (en land) "E en als geadresseerde en het adres daarvan
"F
G / H
I
Albanie".
2.2. Het vijfde exemplaar (terugzendexemplaar) van het T1-document werd in januari 1996, zonder voorzien te zijn van de juiste aftekeningen, door B en niet door tussenkomst van de daartoe wettelijk bevoegde ambtenaren aan de douane te D aangeboden. Door de douane werd hiervan een kopie gemaakt en vervolgens het origineel weer aan B teruggegeven met de mondelinge mededeling dat vorenbedoeld document niet als gezuiverd kon worden aangemerkt.
2.3. Bij de aanmelding van de onderhavige zaak bij de Fiod voor onderzoek op 5 februari 1996 stond op de achterzijde van de bij die aanmelding gevoegde onder 2.2 vermelde kopie twee stempels. In de rechterbovenhoek van die kopie stond op die datum niets.
2.4. Wegens niet zuivering van het ten name van B opgemaakt
T1-document is aan deze een uitnodiging tot betaling, gedagtekend 17 mei 1996, opgelegd tot een bedrag van fl. 9.140,= aan omzetbelasting en
fl. 89.202,90 aan landbouwheffing.
2.5. Ten bewijze dat de goederen de Europese Gemeenschap hadden verlaten, heeft belanghebbende, namens B per 9 augustus 1996 gefaxt een brief gericht aan "Douanedienst Bezwaarschriften attentie van J", datum "07.08.96", met de daarbij door haar als volgt beschreven bijlagen:
- koopfactuur van X bvba aan de ontvanger F
d.d. 19.12.95 voor een nettobedrag van fl. 95.500,= te betalen vóór 18/01/98.
- het T1-document nummer 7508875 uitgeschreven door B d.d. 19 december 1995
- CMR document, de vrachtbrief, nummer 7647576, opgesteld door belanghebbende op 19 december 1995
- het ticket van de overtocht van K (Italië) naar L
(Griekenland) van het betrokken voertuig met de goederen
- tachograaf van het betrokken voertuig die het traject vanaf Grieks grondgebied naar de Albanese grens heeft afgelegd.
- een kopie van het T1-document op 27 december 1995 afgestempeld door de Albanese Douane autoriteiten
- een verklaring van de ontvanger/aankoper van de goederen F dat deze de goederen werkelijk heeft ontvangen
2.6. Bij brief van de Inspecteur van 9 augustus 1996 werd de onder 2.5 vermelde gefaxte brief met bijlagen aangemerkt als bezwaarschrift en de ontvangst daarvan bevestigd.
2.7. In aansluiting op de onder 2.5 vermelde gefaxte brief van 07.08.96 met bijlagen faxte belanghebbende tot nader bewijs dat de goederen de Europese Gemeenschap hebben verlaten op 10 augustus 1996 een brief van die datum met de volgende door hem als volgt beschreven bijlagen:
- de handgeschreven verklaring van de chauffeur, M die het transport heeft verzorgd van de goederen en
- een kopie van het internationaal paspoort en identiteitskaart van vorenbedoelde chauffeur met in het paspoort de stempels van de
Albanese douane bij intreden van Albanië en van het verlaten ervan.
2.8. De onder 2.7 vermelde handgeschreven verklaring van vorenbedoelde chauffeur luidt als volgt:
"Ik diende van 1000 zakken op paletts op te laden op 19/12 te D
bij B, T1 document werd mij ter plaatse overhandigd, ik voerde de goederen naar N bij de firma X, twee dagen later ben ik met de goederen weggereden, ik diende vanuit Belgie via Luxemburg, Frankrijk naar O te rijden al waar ik de boot diende te nemen maar ik heb in P gegeten en hoofdzakelijk zeer veel gedronken, alwaar ik niet meer in staat was om te rijden
's anderdaags ben ik wakker geworden veel te laat voor de O boot naar Q. In de winter zijn er niet alle dagen boten naar Albanië. Zodoende ben ik zonder de firma op de hoogte te brengen doorgereden naar K, (Italië).
In K heb ik de boot genomen naar L de dag erop ben ik van de boot afgereden en heb ik naar R naar S gereden om de grens te overschrijden. Bij de griekse douane te T heb ik de papieren afgegeven, na controle heb ik ze teruggekregen om dan door te rijden naar de Albanese Zijde, daar velen papieren gemaakt tot Q en werk, afgestempeld strookje weer meegegeven. Ik ben toen doorgereden naar de klant en heb daar gelost in een oude versleten magazijn daar werd mij CMR afgetekend en terugmeegegeven.
Ik ben bereid deze verklaring te bevestigen voor een notaris of een vertegenwoordiger van de Hollandse douane.".
2.9. In aansluiting op gemelde gefaxte brieven faxt belanghebbende aan de belastingdienst op 5 september 1996 een brief van diezelfde datum met de volgende bijbehorende door belanghebbende als volgt beschreven bijlagen:
- de originele handgeschreven verklaring van genoemde chauffeur
- originele handgeschreven verklaring van belanghebbende in verband met de ontvangst van de verkoopsom uit handen van de koper F
- originele machtiging van B aan belanghebbende dat deze laatste machtiging krijgt om bezwaar aan te tekenen
- douaneverklaring van de Albanese douaneautoriteiten dat de goederen de Europese Gemeenschap hebben verlaten
- kopij van het T1-document origineel afgestempeld door Albanese douaneautoriteiten door Dhr. U, directeur, waarvan het origineel nog steeds in hun bezit is
- kopij van belanghebbendes faxbericht aan de Griekse douane om een verklaring te krijgen dat de goederen over de grens van Griekenland naar Albanië zijn gegaan.
2.10. De door belanghebbende als zodanig beschreven onder 2.9 vermelde
handgeschreven verklaring van belanghebbende, de originele machtiging van B aan belanghebbende, de douaneverklaring van de Albanese douaneautoriteiten en het faxbericht aan Griekse douane luiden respectievelijk, voor zover te dezen van belang, als volgt:
"Ondergetekende, V, verklaar hierbij ontvangen te hebben
van de heer F, de som (Hof: onleesbaar) op datum van 15/12/95",
" D, 29 augustus 1996
L.S.
Hierbij machtigen wij de firma X bvba, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer V, bezwaar aan te tekenen in zake de niet aanzuivering van het T1 document nummer 7508875 d.d. 19 december 1995
Deze machtiging strekt echter niet tot het in ontvangst nemen van mogelijke teruggave van heffingen op dit dossier.
Hoogachtend,
B.V.
W
(directeur)",
" DOUANEVERKLARING - DECLARATION DE DOUANE - CUSTOMS DECLARATION
ALBANIA
De Albanese douane verklaart dat de zending melkpoeder (1.000 zakken) zoals vermeld op het T1 dokument 7508875 dd. 19.12.95 het grondgebied van Albanië zijn binnengekomen.
La douane Albanien declare que les marchandises (sacs de poudre de lait) comme mentioner sur le T1 document 7508875 dd 19.12.95. sont
rentrer la territoire Albanien
The Customs office of Albanie declares that the goods (1.000 bags of milkpowder) as mentioned on T1 document 7508875 dated 19.12.95 are
imported on the territory of Albania" en
"We have tried several times to receive information by your offices.
We are not getting any help, or support by our iformationenquirie.
(...)
Mister V has presented himself several times, latest on 11.08.96-12.08-13.08 and 30.08, by your customdesk. Your customofficers won't give him any explanation, anu cooperation, any document to prove that the goods have left the E.G. nor a copy of the Registrationbook where all the T1 documents must be noted. Neither they give him
a declaration that they don't find the file or that Mr. V has presented himself before your officedesk.
(...).".
2.11. Bij brief van 18 september 1996 met daarop het Griekse stempel heeft de Griekse douane op een aan haar gedaan verzoek tot nasporing met betrekking tot het onderhavige T1 document een antwoord gegeven waarin naast hetgeen in die brief in het Grieks en het Frans staat vermeld de volgende in de Nederlandse taal gestelde volzin voorkomt:
"Noch de zending noch het daarop Betrekking hebbende document werden
hier aangeboden en over verblijf van Zending en document konden geen nadere gegevens worden Verkregen.".
2.12. In een brief van 19 september 1996 schrijft belanghebbende aan de Douanedienst Dienst Bezwaarschriften te P onder meer het volgende:
"Daar wij geen enkele medewerking verkrijgen van de autoriteiten durf
ik U te verzoeken of het mogelijk is dat Uw dienst een faxbericht zend naar de Griekse douane te T om alsnog enige reactie te verkrijgen?".
2.13.In het ten tweede male door B aan de Douane D aangeboden originele vijfde exemplaar van het T1-document stond, in tegenstelling tot de eerste keer dat dit document aan de belastingdienst werd aangeboden, als vermeld onder 2.2, rechtsboven op de achterzijde een stempelafdruk die afkomstig leek van de Griekse douane.
2.14. Nadat de Fiod P haar onderzoek zonder resultaat had afgesloten, werd genoemd vijfde exemplaar op 9 maart 1998 weer aan de douane ter hand gesteld. Vervolgens werd dit document op 18 maart 1998 in het kader van wederzijdse bijstand voor onderzoek naar de Griekse douane gezonden.
2.15. Op een bij bijlage 20 bij het vertoogschrift in kopie behorende brief van 16 september 1998 staat een stempel van de Griekse douane.
2.16. Op de brief van Douane district P van 18 maart 1998 aan Customs Investigation Department, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Betreft: Mutual Assistance in customs matters kenmerk 96.018/INFO
Dear Colleague,
Enclosed I send you a copy of the return-copy of CT document number
7508875 authenticated bij D Customs on 19-12-1995 for the movement of a shipment milkpowder destine to the company F, G/H, I, Albania.
According to the discharge-endorsements on this return-copy concerning shipment was presented at the Greece customs-office T.
About this shipment you are kindly requested tot verify the authenticity of the T customs-stamp on the enclosed document and to confirm the exit of the shipment to Albania.".,
antwoordt het Griekse Ministerie van Financiën bij brief van 25 september 1998 onder meer als volgt:
"MUTUAL ADMINISTRATIVE ASSISTANCE-EU
Dear Mr. W,
Answering tot your re quest 96.018 INFO, we would like to inform you that investigations conducted revealed that the customs stamp in question is really a false one and it has no relationship with the stamps of the Hellenic customs authorities.".
2.17. In de, eerst door middel van een fax en later per post verzonden,
tot de stukken behorende brief van de gemachtigde van belanghebbende van
12 december 2001 wordt verwezen naar een als bijlage bij die brief verzonden brief van de curator in het faillissement van B, de heer mr. Z, advocaat te C, met als bijlage daarbij een verklaring van die curator op een in kopie van een brief aangeduid stuk, welk stuk per fax op de datum van de zitting van 4 december 2001 is toegezonden, waarvan de inhoud vanaf het hoofd tot en met de woorden "de heer AA Sr." gelijk is aan de onder 2.10 vermelde inhoud van de brief van 29 augustus 1996 met dien verstande dat boven het woord "Hoogachtend" een zwarte streep loopt en vervolgens onder de woorden " de heer AA Sr." de volgende tekst voorkomt:
"Dit mandaat is geldig voor de duur van het ganse proces.
C, 4 december 2001 Z, curator in het
faillissement B
B.V."
met als autogram de handtekening van de curator.
2.18. In een brief van 5 juni 2002 aan het Hof verwijst de gemachtigde van belanghebbende naar de daarbij behorende bijlage, te weten: het document dat hij op 3 juni daaraan voorafgaande van de curator, de heer Z, had ontvangen. In dit document staat onder meer:
"C, 31 mei 2002
Inzake: Faillissement B
Geachte Confrère,
Naar aanleiding van uw fax d.d. 21 maart 2002 deel ik u mede, dat ik als curator in het faillissement van B B.V. bevoegd was dit mandaat voor het beroep af te geven.
Het faillissement is overigens inmiddels opgeheven bij gebrek aan baten, doch dit neemt niet weg, dat ik in zowel voor als na de opheffing in het belang van de boedel een mandaat voor het beroep kon verstrekken.
Met vriendelijke groet,"
met als autogram de handtekening van voornoemde curator en met onder de regel beginnend met de woorden "Het faillissement" een zwarte streep.
2.19. In een als bij lage 22 bij het vertoogschrift in kopie tot de stukken behorende onderhandse akte van borgstelling, gedagtekend 27 november 1996, staat onder meer, voor zover te dezen van belang, het volgende:
"Ondergetekende, BB N.V., met maatschappelijke zetel te
CC (...), handelend door de Zone Noord-Centrum, (...) te DD (...), verklaart zich borg te stellen voor B.V.B.A. X, met als handelsbenaming B.V.B.A. X (...), (...), en, voor zoveel nodig, voor B BV D/Nederland
in het voordeel van het KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
tot een maximumbedrag van
NLG 98.343,- (...)
teneinde de betaling te waarborgen van het bedrag dat definitief verschuldigd zal blijken te zijn op de uitnodiging tot betaling nummer 9632284, ten name van B B.V. Er is sprake van een definitieve verschuldigdheid na uitspraak op het bezwaarschrift of na uitspraak op een eventueel door B B.V. in te dienen beroepschrift. Tot het moment van deze definitieve vaststelling zal uitstel van betaling worden verleend aan B B.V.
Ondergetekende zal binnen 30 dagen na daartoe gedaan verzoek tot betaling overgaan. Dit verzoek zal gedaan worden na de definitieve vaststelling van de vordering.
Opgemaakt te DD, op 27 november 1996.".
2.20. In de pleitnota van belanghebbende, voor zover deze betrekking heeft op de door belanghebbende gestelde volmacht aan haar door B voor het instellen van beroep voor de zitting van 13 november 2002 staat onder meer het volgende vermeld:
" Feit is dat, gelet op het faillissement van B, de douanediensten
in P de facto enkel verhaalt op belanghebbende, via diens borgstelling.".
2.21. Tegen de landbouwheffing is op 16 december 1998 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dit beroep is bij uitspraak
van het College van 10 mei 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het geschil, alsmede de standpunten en de conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen.
3.1.1. Is belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep?
3.1.2. Is Nederland in een geval als het onderhavige bevoegd tot heffing van omzetbelasting over te gaan ?
3.1.3. Zijn de goederen, als vermeld onder 2.1, in Nederland ingevoerd in de zin van artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 ?
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de op de zittingen voorgedragen pleitnota's met bijbehorende bijlagen, alle overige op die zittingen overgelegde stukken alsmede alle stukken betrekking hebbende op de op grond van de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken tussen partijen gevoerde briefwisseling, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Op de beide zittingen hebben zij hieraan, voor zover hiervóór niet vermeld, nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
3.2.1. Belanghebbende
Omdat B failliet was, heeft zij zich gewend tot belanghebbende.
Door thans uit te gaan van artikel 203 van Communautair douanewetboek heeft de Inspecteur de procedure verzwaard.
De Inspecteur denkt dat indien de plaats van de onttrekking niet te vinden is dat dan de onttrekking in Nederland heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad denkt daar anders over.
Niemand betwist dat de goederen Nederland hebben verlaten.
De aangever heeft de bewijslast bij niet-zuivering, niet de vervoerder, deze heeft alleen te bewijzen dat de goederen zijn afgeleverd.
De vervoerder heeft de onttrekking niet veroorzaakt. Belanghebbende wordt aangesproken als gemachtigde van B.
De curator heeft altijd de bevoegdheid tot het geven van een machtiging ook na de vereffening van het faillissement als de faillissementsboedel daarmee gebaat is. Bij het voordeel van de boedel moet worden gedacht aan bijvoorbeeld de gerechtskosten.
De mondelinge uitspraak van het Hof van 18 juni 2002, nr. 00/02057, en de arresten van de Hoge Raad van 10 augustus 2001, BNB 2001/377c* en van 1 februari 2002, BNB 2002/88*, hebben uitsluitend betrekking op het terrein waarop de gemeentelijke overheid actief is.
3.2.2. De Inspecteur
Belanghebbende treedt niet op als vervoerder maar als gemachtigde van B en dan alleen nog maar wat de bezwaarfase betreft.
Artikel 379 van het UCDW is alleen van toepassing bij een simpele niet-zuivering als het vijfde exemplaar niet terugkomt bij het douanekantoor van vertrek. Indien het vijfde exemplaar met een vals stempel bij dat douanekantoor terugkomt dan staat de niet-zuivering vast. Voor dat geval is genoemd artikel 379 niet geschreven.
Anders dan belanghebbende meent, betwist de Inspecteur wel dat de goederen Nederland hebben verlaten.
Vanaf het begin bestond het vermoeden dat er iets niet in de haak was, toen de aangever, B, zelf met het vijfde exemplaar met een aantal kleine ronde stempels bij het douanekantoor te D aankwam.
Het gaat in het onderhavige geval om een belastingschuld van de aangever.
De hiervóór genoemde mondelinge uitspraak van het Hof en beide genoemde arresten van de Hoge Raad hebben op een breder terrein betrekking dan alleen het terrein waarop de gemeentelijke overheid actief is.
De belastingdienst en niet B zal zich verhalen op de door de borg, de onder 2.19 vermelde Generale Bank, gestelde borgstelling.
Niet valt in te zien wat het voordeel voor de faillissementsboedel zou kunnen zijn.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden
uitspraak alsmede van de uitnodiging tot betaling voor zover deze de omzetbelasting betreft. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De litigieuze uitnodiging tot betaling is niet gedaan aan belanghebbende, maar aan B. De uitspraak op het bezwaarschrift is aan belanghebbende gericht in haar hoedanigheid van gemachtigde van B. Belanghebbende is niet uit eigen hoofde bevoegd inzake de uitnodiging bezwaar en beroep in te stellen.
4.2. De sub 2.10 genoemde machtiging van B is uitdrukkelijk beperkt tot het indienen van bezwaar inzake de onderhavige niet-zuivering. Anders dan belanghebbende stelt kan daarin geen (verdergaande) machtiging tot het instellen van beroep worden gelezen.
4.3. Op 1 september 1999 is, blijkens een in kopie tot de stukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeland, B ontbonden door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel; de registratie is per diezelfde datum beëindigd in verband met het einde van de liquidatie. Hieruit volgt dat B op 1 september 1999 is opgehouden te bestaan.
4.4. Ingevolge artikel 2:23c van het Burgerlijk Wetboek kan, ingeval na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zonodig een vereffenaar benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 1991, NJ 1992, 132, geldt zulks ook voor het geval van ontbinding door opheffing van een faillissement wegens gebrek aan baten.
4.5. Uit de feiten onder 2.19 en 2.20, in onderlinge samenhang bezien, leidt het Hof af, dat belanghebbende instaat voor de uit de uitnodiging tot betaling voor B voortvloeiende schuld, zodat indien de Generale Bank overgaat tot betaling van die schuld, zij belanghebbende daarvoor zal aanspreken. Belanghebbende zal vervolgens doordat zij na betaling aan de Generale Bank de schuld van B blijkt te hebben voldaan, verhaal kunnen uitoefenen op B.
Indien de onderhavige procedure zou leiden tot vernietiging van de uitnodiging tot betaling, zou geen sprake zijn van een bate in vorenbedoelde zin maar van het wegvallen van een schuld. Wel zou zulks met zich kunnen brengen dat daardoor voor de faillissementsboedel een positief saldo zou ontstaan. Zulks is evenwel niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt.
4.6. Nu van een bate in de sub 4.4 bedoelde zin noch van een verzoek tot heropening van de vereffening van B is gebleken, was
de curator na 1 september 1999 niet langer bevoegd rechtshandelingen - waaronder het verlenen van machtiging tot het voeren van de onderhavige beroepsprocedure - te verrichten namens B; de sub 2.17 aangehaalde verklaring van de curator sorteert derhalve geen effect.
4.7. Uit al het vorenoverwogene volgt dat een rechtsgeldige machtiging tot instelling van het onderhavige beroep door belanghebbende ontbreekt, zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De overige geschilpunten behoeven derhalve geen bespreking.
5. Griffierecht en proceskosten
Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is, acht het Hof geen termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te gelasten belanghebbende het door haar gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
Evenmin acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
6. De beslissing
Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld op 12 juni 2003 door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 juni 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.