Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2003, AI0906, 01/04146
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2003, AI0906, 01/04146
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 juni 2003
- Datum publicatie
- 7 augustus 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0906
- Zaaknummer
- 01/04146
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de ambtenaar bij het opleggen van de voorlopige aanslag terecht het forfait voor seizoensstandplaatsen heeft gehanteerd, dan wel, gelijk belanghebbende verdedigt, de voormelde aanslag moet worden gebaseerd op het forfait voor vaste standplaatsen.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/04146
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van de directeur van de sector bedrijfsmiddelen en organisatie van de gemeente Roermond (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde voorlopige aanslag in de toeristenbelasting voor het jaar 2001, aanslagnummer 1.
1. Ontstaan en loop van het geding
De voorlopige aanslag bedraagt € 6.804,80.
Na bezwaar heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard en, naar het Hof verstaat, de voorlopige aanslag voor het jaar 2001 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van hem een recht is geheven van € 29,--.
De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 19 februari 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende ter zitting een cijfermatige conclusie en een kopie van artikel 1 van de Recron-voorwaarden, overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende exploiteert een camping in het winterbed van de Maas te Roermond aan Z. De standplaatsen zijn steeds per jaar aan doorgaans dezelfde personen verpacht. De pachter mag zijn deel van de camping naar eigen inzicht beplanten, inrichten en verharden.
2.2. Sinds 1993 staat de camping in de winterperiode regelmatig onder water door het stijgen van de Maas. De periode dat de standplaatsen zijn aangesloten op elektriciteit, water en riool loopt van maart/april tot oktober/november. Deze voorzieningen zijn in verband met de overstromingen in de overige periode afgesloten.
2.3. Van overheidswege is het de campingexploitant toegestaan het gehele jaar kampeermiddelen op de camping aanwezig te hebben. Het wordt de pachters door de campingexploitant sterk afgeraden casu quo verboden, mobiele kampeermiddelen in de periode oktober/november tot maart/april op de standplaats aanwezig te hebben. Sinds enige jaren worden geen vaste kampeermiddelen meer geplaatst of vervangen.
2.4. Vanaf 1 januari 2001 wordt in de gemeente Roermond de toeristenbelasting geheven op grond van de Verordening toeristenbelasting 2001 (hierna: de verordening). De verordening bepaalt voorzover te dezen van belang, in het eerste artikel het volgende:
"d. vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende het belastingtijdvak plaatsen van eenzelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.
e. seizoensplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen plaatsen van eenzelfde mobiel kampeeronderkomen of stacaravan.".
2.5. Bij de forfaitaire berekening wordt op grond van de verordening voor vaste plaatsen per standplaats uitgegaan van gemiddeld 2,4 personen die gemiddeld 68,44 maal overnachten. Met betrekking tot de seizoensplaatsen wordt uitgegaan van gemiddeld 2,9 personen die gemiddeld 67,2 maal overnachten. De evenbedoelde grootheden zijn ontleend aan een onderzoek dat in opdracht van de gemeente in een eerder jaar is gehouden onder de campinggasten. Het in de verordening vastgestelde tarief per overnachting op een camping bedraagt ƒ 1,35.
2.6. De voorlopige aanslag is met dagtekening 30 september 2001 aan belanghebbende opgelegd naar een forfaitair, uitgaande van 57 seizoensstandplaatsen, berekende grondslag van 11.108,00.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de ambtenaar bij het opleggen van de voorlopige aanslag terecht het forfait voor seizoensstandplaatsen heeft gehanteerd, dan wel, gelijk belanghebbende verdedigt, de voormelde aanslag moet worden gebaseerd op het forfait voor vaste standplaatsen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Door partijen is ter zitting nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
Belanghebbende:
Het onderzoek van de gemeente bedoeld in 2.5, geeft een vertekend beeld nu enkel de aanwezige gasten zijn geïnterviewd en niet een willekeurige selectie is genomen van een bepaald aantal standplaatsen en de gasten van die plaatsen zijn geïnterviewd. De bezettingsgraad van mijn camping ligt in de orde van grootte van 60 tot 70%. De werkelijke cijfers wijken in geringe mate af van die in de verordening.
Ambtenaar: Bij een van de campings aan Z is een gemiddelde berekend van 69,9 overnachtingen van 2,8 personen. Tussen de campings onderling zijn slechts geringe verschillen. De forfaitaire berekening komt derhalve goed overeen met de werkelijkheid.
Zij hebben ter zitting verder geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de voorlopige aanslag tot één berekend naar een forfaitair, uitgaande van 57 vaste standplaatsen, berekende grondslag van 9.357,00, ofwel, tot € 5.732,20. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof is van oordeel dat met betrekking tot de standplaatsen op belanghebbendes camping op grond van de in 2.1 tot en met 2.3 genoemde feiten, mede in onderlinge samenhang beschouwd, sprake is van seizoensstandplaatsen in de zin van artikel 1 van de verordening. In dit verband is van doorslaggevende betekenis dat de plaatsen slechts voor een gedeelte van een jaar, belastingtijdvak, feitelijk kunnen worden gebruikt, dat de plaatsen voor het gehele jaar worden verpacht doet aan dit oordeel niet af. Het Hof merkt hierbij nog op dat de verordening een eigen definitie heeft voor het begrip vaste standplaats, zodat van die definitie afwijkende definities voor de toepassing van de verordening geen betekenis hebben. Dat onder meer in de Recron-voorwaarden een andere omschrijving van het begrip vaste standplaats wordt gehanteerd doet hier dan ook niet aan af. De in geschil zijnde vraag dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.
4.2. Belanghebbendes grieven betreffende het tarief en de mogelijkheid de toeristenbelasting te verhalen op de overnachtende toeristen doen aan het vorenstaande niet af en staan overigens niet ter beoordeling van de administratieve rechter in belastingzaken.
4.3. De ambtenaar maakt tegenover de onvoldoende betwisting door belanghebbende aannemelijk dat de forfaitaire berekening van het aantal overnachtingen niet aanzienlijk afwijkt van het werkelijk aantal overnachtingen. Het Hof neemt daarbij in overweging dat de door belanghebbende gestelde werkelijke aantallen in geringe mate van de forfaitaire vastgestelde aantallen afwijken. Voorzover belanghebbende bepleit dat voor de campings in Z een afzonderlijke forfaitaire regeling heeft te gelden merkt het Hof op dat belanghebbende de mogelijkheid heeft het werkelijke aantal overnachtingen aan te geven; de gevraagde toepassing ten aanzien van belanghebbende van een niet in de verordening voorziene regeling gaat taak en mogelijkheden van de administratieve rechter in belastingzaken te buiten. Deze grief baat belanghebbende derhalve evenmin.
4.4. Op grond van al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de ambtenaar zodat moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, J.W.J. Huige en J.Th. Simons, en voorzover het de beslissing betreft in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, griffier, op 4 juni 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 4 juni 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.