Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-07-2003, AK3812, 00/02996
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-07-2003, AK3812, 00/02996
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 juli 2003
- Datum publicatie
- 15 september 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AK3812
- Zaaknummer
- 00/02996
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de volgende twee vragen.
3.1.1 Heeft de Inspecteur de waarde van het optierecht terecht tot de winst van de onderneming in het onderhavige jaar gerekend?
3.1.2. Heeft belanghebbende recht op een aftrek van de winst uit onderneming in het onderhavige jaar van een bedrag aan kosten voor het zakelijk gebruik van de privé-auto's van fl. 18.647,=, onder aftrek van de reeds ten laste van de winst gebrachte bedrag van fl. 12.954,=, zodat per saldo een bedrag van fl. 5.693,= alsnog ten laste van het resultaat 1995 kan worden gebracht?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/02996
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 onder aanslagnummer 1, zonder boete, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 108.854,=, welke navorderingsaanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 88.917,=.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,= (€ 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 19 maart 2003 te ´s-Hertogenbosch.
- Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de echtgenoot van belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.
1.4. Partijen hebben ter zitting geen bezwaar gemaakt tegen gevoegde behandeling van de onderhavige zaak en de zaken bij het Hof bekend onder 00/02426 en 00/02284, zodat voor zover nodig stukken in de ene zaak stukken zijn van de andere zaak en hetgeen ter zitting in de ene zaak gezegd is mutatis mutandis ook voor de andere zaak geldt.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan met bijbehorende bijlage overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van die bijlage. Het Hof rekent deze pleitnota met bijlage tot de stukken van het geding.
Ter zitting heeft belanghebbende zonder bezwaar van de Inspecteur overgelegd een overzicht "Kosten van Privé-auto's ten laste gebracht aan A", een stuk inhoudende gegevens over de navolgende auto's met Belgisch kenteken Vito 108D, kenteken 2, VW Golf, kenteken 3, Saab, kenteken 4 en VW Golf, kenteken 5 alsmede in kopie twee keuringsbewijzen van de zojuist eerstgenoemde en twee laatstgenoemde auto's.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende, geboren in maart 1947, in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de heer B, dreef in het onderhavige jaar in de vorm van een eenmanszaak een winkel in kinderkleding tot oktober 1995 in de Astraat te Q en, wegens teruglopende resultaten op die locatie, vervolgens op het adres Astraat 2 aldaar onder de naam "A" en een tweede winkel in kinderkleding op het adres Bstraat 1 te R onder de naam "C". Belanghebbende werd bij het drijven van die onderneming bijgestaan door haar genoemde echtgenoot.
2.2. Tot het gezin van belanghebbende behoren twee kinderen van respectievelijk in het onderhavige jaar 15 en 18 jaar.
2.3. De echtgenoot van belanghebbende heeft op 6 januari 1992 op naam van A te Q als lessee met DLease B.V. te Q een lease-overeenkomst gesloten voor een periode van drie jaar vanaf 13 januari 1992 tot 13 januari 1995 ter zake van een nieuwe Pontiac Transport, met het Belgisch kenteken 6 (hierna: de auto). Het leasecontract hield onder meer in dat de lessee na afloop van het contract het recht (hierna ook wel: het optierecht) had de auto te kopen voor een bedrag van fl. 4.662,98 (exclusief omzetbelasting). De lessor, D Lease B.V., heeft schriftelijk verklaard dat indien de onderneming geen gebruik wenste te maken van deze optie de mogelijkheid bestond om de auto aan een ander te verkopen tegen die koopsom.
2.4. In januari 1995 heeft de echtgenoot van belanghebbende de auto gekocht voor genoemd bedrag van fl. 4.662,98 exclusief omzetbelasting. De waarde van de auto bedroeg op dat moment fl. 14.754,= exclusief omzetbelasting(hierna: de werkelijke restwaarde).
2.5. In de periode vanaf 1992 tot en met 1994 werd de auto nagenoeg geheel gebruikt voor zakelijke ritten maar ook wel voor privé ritten.
Belanghebbende heeft alle leasetermijnen ten laste van de onderneming gebracht. Over 1994 heeft de Inspecteur in verband met het privé-gebruik van de auto een correctie toegepast van fl. 11.267,=.
2.6. Na de aankoop van de auto door de echtgenoot van belanghebbende werd de auto op dezelfde wijze als voorheen gebruikt voor de onderneming, dat wil zeggen dat het zakelijk gebruik van de auto ook na die aankoop op dezelfde wijze werd voortgezet.
2.7 Tot de onderneming behoorde in het onderhavige jaar de Mercedes 208D bestelbus, met het kenteken 7,(hierna: de bestelbus), die voor algemeen zakelijk gebruik werd aangewend.
Naast de auto stonden belanghebbende en haar echtgenoot in het onderhavige jaar ook nog de volgende personenauto's ter beschikking in privé:
- BMW 735i met het kenteken 8 en
- Citroën BX 16 TRS met het Belgisch kenteken 9,
die af en toe ook voor zakelijke doeleinden werden gebruikt.
2.8. De winkel in R werd geleid door de echtgenoot van belanghebbende. Op de zondagen dat die winkel open was en een enkele keer daarbuiten verleende belanghebbende haar echtgenoot bijstand daarbij.
De bestelbus werd voornamelijk gebruikt door de echtgenoot van belanghebbende voor het woon-werkverkeer naar R en
Q en voor zijn werkzaamheden voor de onderneming zoals het transport van handelsvoorraden van winkel naar winkel, het transport van goederen vanaf de fabrikant en/of de vervoerders alsmede de grotere boodschappen voor de onderneming.
2.9. Belanghebbende hield zich in het onderhavige jaar wat haar onderneming betreft bezig met de winkel in Q. Elke dag dat deze onderneming open was reed zij in dat jaar met voornamelijk de Pontiac, maar soms ook met een van de andere privé auto's, daar naar toe.
2.10. Belanghebbende heeft in de bij het aanvullend beroepschrift tot de stukken behorende bijlage A1 voor 1995 het volgende overzicht gegeven van de zakelijke kilometers afgelegd met de privé auto's:
Ritten vanuit 1995 1995
Y R Q
januari 4 21
februari 3 18
maart 4 23
april 5 21
mei 5 20
juni 4 22
juli 15 11
augustus 4 23
september 4 22
oktober 5 20
november 21 8
december 23 8
totaal 97 217
km Retour 35 130
totaal aantal km. 3395 28210
3395
totaal aantal kilometers 31605
tarief per km fl. 0,59
bedrag fl. 18.646,95.
2.11. In 1999 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, dat leidde tot de onderhavige navorderingsaanslag. Het rapport uitgebracht naar aanleiding van dat boekenonderzoek behoort tot de gedingstukken.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.In geschil is het antwoord op de volgende twee vragen.
3.1.1 Heeft de Inspecteur de waarde van het optierecht terecht tot de winst van de onderneming in het onderhavige jaar gerekend?
3.1.2. Heeft belanghebbende recht op een aftrek van de winst uit onderneming in het onderhavige jaar van een bedrag aan kosten voor het zakelijk gebruik van de privé-auto's van fl. 18.647,=, onder aftrek van de reeds ten laste van de winst gebrachte bedrag van fl. 12.954,=, zodat per saldo een bedrag van fl. 5.693,= alsnog ten laste van het resultaat 1995 kan worden gebracht?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen beantwoordt beide vragen in tegenovergestelde zin.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken, waaronder de ter zitting overgelegde stukken als vermeld onder 1, de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan, voor zover hiervóór niet vermeld, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.
Belanghebbende
De route tussen de winkels lag vast. In de zomervakantie van 1995 was de winkel in Q enige tijd gesloten.
De Inspecteur heeft tegen belanghebbende gezegd dat zij de kosten van de zakelijke kilometers in aftrek kon brengen.
Belanghebbende en haar echtgenoot werkten op afzonderlijke tijden, omdat belanghebbende naast haar onderneming ook een huishouden met minderjarige kinderen te organiseren had.
Niet alle kosten van de privé auto's zijn ten laste van de winst van de onderneming gebracht. Zo zijn de onderhoudskosten van de garage daar buiten gebleven.
De Inspecteur
De bijlage bij de pleitnota van belanghebbende is voor het onderhavige geschil niet van belang.
Met betrekking tot het optierecht zij ook verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 7 september 1988, 24 981, BNB 1988/297.
De Shell-boekjes waarover belanghebbende in zijn pleitnota spreekt, zijn de Inspecteur niet bekend. De Inspecteur betwist het bestaan daarvan. Immers op grond van die boekjes hadden de kilometerstanden doorgegeven kunnen worden en dat is niet gebeurd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van fl. 73.133,=.
Nu de primitieve aanslag onherroepelijk is vastgesteld naar een belastbaar inkomen van fl. 77.424,=, verstaat het Hof belanghebbendes conclusie aldus dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.
De Inspecteur daarentegen concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het leasecontract werd ten behoeve en op naam van de winkel in Q gesloten.
4.2. Naar het oordeel van het Hof wordt de grootte van de leasetermijnen, welke door de onderneming zijn voldaan en ten laste van de onderneming zijn gekomen, onder meer bepaald door het verschil tussen de nieuwwaarde van de auto bij de aanvang van de leaseperiode en het bedrag waarvoor de auto op grond van het leasecontract aan het einde daarvan kan worden gekocht.
4.3. Het onder 4.2 overwogene betekent, dat het verschil tussen de werkelijke restwaarde van de auto op het moment van de aankoop door de echtgenoot van belanghebbende (vermeld onder 2.4) en het bedrag waarvoor de auto op dat moment ingevolge het leasecontract kon worden gekocht, reeds uit de betaalde leasetermijnen is voldaan. Immers, indien de prijs, waarvoor de auto op grond van de koopoptie gekocht had kunnen worden, gelijk zou zijn geweest aan de werkelijke restwaarde van de auto op het moment van de koop, dan zou het totale bedrag aan leasetermijnen even zoveel lager zijn als het verschil tussen de werkelijke restwaarde en de prijs waarvoor de auto op grond van het leasecontract aan het einde daarvan kon worden gekocht.
4.4. Op grond van het hiervóór onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene, tezamen en in onderling verband beschouwd, is het Hof van oordeel dat het optierecht vermeld onder 2.3 behoorde tot het vermogen van de onderneming.
4.5. Op grond van het onder 4.4 overwogene is het Hof van oordeel, dat het voordeel bestaande uit het verschil tussen de werkelijke restwaarde van de auto op het moment van de aankoop door de echtgenoot van belanghebbende van fl. 14.754,= en de koopprijs op grond van de koopoptie van, afgerond, fl. 4.663,=, dat is fl. 10.091,=, in het onderhavige jaar behoorde tot de winst uit onderneming.
Verwezen zij hierbij naar de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2000, nr. 35 430, BNB 2000/301 en van 27 maart 1968, nr. 15 859, BNB 1968/112*.
4.6. Op grond van het vorenoverwogene dient vraag 3.1.1 te worden beantwoord in de door de Inspecteur voorgestane zin.
4.7. Vanaf de aankoop van de auto door de echtgenoot van belanghebbende behoort de auto tot het privé vermogen.
Belanghebbende stelt, dat in het onderhavige jaar met betrekking tot de autokosten ten laste van de winst uit onderneming een bedrag in aanmerking moet worden genomen van fl. 18.647,= en niet van fl. 12.954,42 (bij de berekening van laatstgemeld bedrag is volgens haar per abuis het fiscaal toegestane forfait van fl. 0,59 per km niet toegepast) en motiveert zulks met het overzicht vermeld onder 2.10.
De Inspecteur bestrijdt deze stelling van belanghebbende met het argument, naar het Hof verstaat, dat slechts bij benadering valt vast te stellen in hoeverre de overige ritten, naast de zakelijke ritten met de bestelbus, zakelijk zijn en dat hij daarom er van uitgaat, dat "de zakelijke ritten (inclusief woon-werkverkeer van belanghebbende) zijn begrepen in het bedrag van f 12.954,42 dat reeds ten laste van het resultaat was gebracht ter zake van het zakelijk gebruik van privé-auto's en dat het eventuele zakelijk gebruik van de overige auto's hierin ook begrepen zit".
De Inspecteur bestrijdt laatstgenoemde stelling van belanghebbende derhalve niet met het argument, als vermeld in het controlerapport op bladzijde 4, achtste alinea, dat belanghebbende naast de kosten van de bestelbus alle kosten, met uitzondering van de afschrijvingskosten van de personenauto's, als autokosten in de financiële stukken van de onderneming heeft opgevoerd.
Uit een en andere leidt het Hof af, dat tussen partijen vaststaat, dat van genoemd in het controlerapport gebruikt argument in casu geen sprake is.
4.8. Het Hof acht het overzicht als vermeld onder 2.10 aannemelijk.
Het Hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Het is van algemene bekendheid dat voor de continuïteit van een winkel deze op vaste dagen en frequent open dient te zijn, opdat het winkelend publiek hierop kan vertrouwen. Hiermee komen de dagen, als vermeld in het overzicht onder 2.10, dat belanghebbende naar haar winkel in Q rijdt, overeen.
Hetgeen in 2.8, eerste twee volzinnen, staat vermeld, stemt overeen met de dagen, dat belanghebbende volgens het overzicht vermeld in 2.10 in de opeenvolgende maanden in het jaar naar de winkel in R en naar de winkel in Q rijdt. Indien de winkel in Q in de zomervakantie enige tijd gesloten is, daalt het aantal keren, dat belanghebbende naar Q rijdt, en neem het aantal keren, dat zij naar R rijdt, toe. Dit komt het Hof ook aannemelijk voor.
Uit het overzicht komt ook tot uitdrukking hetgeen onder 2.1 staat vermeld, namelijk de verhuizing naar een andere locatie in Q vanwege de teruglopende bedrijfsresultaten op de vorige locatie, waardoor het aantal keren, dat belanghebbende na oktober 1995 naar Q rijdt, afneemt, terwijl tegelijkertijd, hetgeen naar het oordeel van het Hof logisch is, het aantal keren dat belanghebbende dan naar R rijdt, toeneemt.
4.9. Ook het totale in 1995 zowel privé als zakelijk door belanghebbende en haar echtgenoot afgelegde aantal kilometers komt het Hof niet onaannemelijk hoog voor en stemt overigens overeen met de door belanghebbende aangegeven kilometerstanden van diverse voertuigen.
4.10. Belanghebbende heeft conform het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 1996, nr. 30 726, BNB 1996/404* in het onder 2.10 vermelde overzicht de kosten van het zakelijk gebruik van de privé-auto's berekend.
4.11. Op grond van het onder 4.7 tot en met 4.10 overwogene, tezamen en in onderling verband beschouwd, is het Hof van oordeel dat vraag 3.1.2 in de door belanghebbende voorgestane zin moet worden beantwoord.
4.12. Op grond van het vorenstaande dient de hoogte van belanghebbendes belastbare inkomen als volgt te worden berekend:
Bij de bestreden uitspraak gehandhaafd belastbaar
inkomen fl. 88.917,=
Te verminderen met autokosten fl. 18.647,=
Reeds in aanmerking genomen fl. 12.954,=
Alsnog ten laste van het resultaat fl. 5.693,=
Belastbaar inkomen fl. 83.224,=.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het beroep gedeeltelijk gegrond is, dient de Staat der Nederlanden, als de rechtspersoon in de zin van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht, het door belanghebbende op grond van artikel 27b, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betaalde griffierecht ad. € 27,23 (fl. 60,=) ingevolge genoemd artikel 8:74 aan belanghebbende te vergoeden.
In de omstandigheid dat het beroep gedeeltelijk gegrond is, vindt het
Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding.
Met betrekking tot het onderwerp samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskostenbestuursrecht, merkt het Hof het volgende op.
Het beroepschrift van belanghebbende betreffende de onderhavige navorderingsaanslag is ter griffie ingekomen op 17 oktober 2000.Het beroepschrift betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, aanslagnummer 2, is ter griffie ingekomen op 21 juli 2000 en het beroepschrift betreffende de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1997 is ter griffie ingekomen op 7 juli 2000.
Deze beroepschriften hebben alle drie als onderwerp aftrek kosten van de voor de onderneming gebruikte privé auto's.
Nu het beroepschrift betreffende de navorderingsaanslag 1995 bijna drie maanden later dan het beroepschrift betreffende de navorderingsaanslag 1996 ter griffie is ingekomen en het beroepschrift betreffende de navorderingsaanslag 1996 veertien dagen later is ingekomen dan het beroepschrift betreffende de aanslag 1997 en in het tweede lid van genoemd artikel 3 wordt gesproken over "gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingestelde beroepen", is het Hof van oordeel, dat de zaak betreffende het jaar 1995 geen met genoemde andere zaken samenhangende zaak is en dat de zaken, die betrekking hebben op de jaren 1996 en 1997, wel samenhangende zaken zijn.
Het Hof stelt de proceskosten op grond van het vorenstaande in de onderhavige zaak met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 644,= voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. De beslissing.
Het Hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 83.224,=;
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl. 60,=);
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 644,= en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 juli 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.