Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2003, AK3813, 01/00212
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2003, AK3813, 01/00212
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 juni 2003
- Datum publicatie
- 15 september 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AK3813
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AS4109
- Zaaknummer
- 01/00212
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I Is het motorrijtuig ingericht als kampeerauto als bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) juncto artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit)?
II Zo ja, heeft de belanghebbende ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel a van de Wet recht op het zogenoemde kwarttarief voor kampeerauto´s over het naheffingstijdvak?
III Zo nee, heeft de Inspecteur bij de belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat het kwarttarief over het naheffingstijdvak van toepassing was dan wel heeft de belanghebbende dat vertrouwen mogen ontlenen aan de handelingen van de Rijksdienst voor Wegverkeer (hierna: RDW), die, zoals de belanghebbende stelt doch de Inspecteur betwist, aan de Inspecteur moeten worden toegerekend?
IV Is terecht een verhoging, na kwijtschelding, van fl. 50,= opgelegd?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/00212
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van het centraal bureau motorrijtuigenbelasting te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem met verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 9 september 1995 tot en met 8 december 1995, aanslagnummer 1, en tegen het kwijtscheldingsbesluit betreffende de in de aanslag begrepen verhoging.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De aanslag bedraagt fl. 800,= aan enkelvoudige belasting en, na kwijtschelding, fl. 50,= aan verhoging. Na tijdig door de belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit gehandhaafd.
De belanghebbende is van vorenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die uitspraak heeft vernietigd.
Zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 januari 2001,
nr. 35 973, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/95 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend. De belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die memorie gereageerd.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 8 april 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende , alsmede, de Inspecteur.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling heeft de tweede meervoudige Belastingkamer van het Hof uit zijn midden een raadsheer-commissaris aangewezen voor het uitvoeren van een bezichtiging, waartoe de raadsheer-commissaris zich op 10 juli 2002 heeft begeven naar de astraat 1 te Y om de Toyota Land Cruiser met het kenteken 11-11-11 (hierna: het motorrijtuig) te bezichtigen. Partijen zijn uitgenodigd bij deze bezichtiging aanwezig te zijn. Van deze bezichtiging is een proces-verbaal opgemaakt, dat in kopie aan deze uitspraak is gehecht. Dit proces-verbaal behoort tot de gedingstukken.
2. Feiten
Het Hof neemt de feiten over zoals die zijn vastgesteld door het Gerechtshof te Arnhem in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van de schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 januari 2000 (kenmerk: 98/00493), met dien verstande dat in onderdeel 2.2, tweede volzin, de woorden 'tot kampeerauto' vervallen en dat in onderdeel 2.2 in plaats van "kampeerauto" gelezen moet worden 'kampeerwagen'.
Voorts stelt het Hof op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de waarneming bij de bezichtiging op 10 juli 2002, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog de volgende feiten vast:
2.1. In een brief met dagtekening 14 november 1995 gericht aan de Inspecteur (hierna: de brief van 14 november 1995) benadrukt de belanghebbende dat het motorrijtuig als kampeerauto geldt. De brief van 14 november 1995 is voor de Inspecteur aanleiding het versturen van rekeningen en naheffingsaanslagen voor het motorrijtuig te blokkeren (hierna: de blokkering).
2.2. Op 27 juni 1997 verzoekt de Inspecteur de belanghebbende om nadere informatie over het motorrijtuig ten einde te kunnen beoordelen of sprake is van een kampeerauto. In augustus 1997 vindt een controle van het motorrijtuig door de Inspecteur plaats, waarbij foto's worden gemaakt. Vervolgens heft de Inspecteur de blokkering op en wordt wegens niet betaling van de rekening d.d. 8 september 1995 op 11 september 1997 de bestreden naheffingsaanslag over het tijdvak 9 september 1995 tot en met 8 december 1995 opgelegd.
Waarneming ter plaatse
2.3. In het voormelde proces-verbaal van bezichtiging door de raadsheer-commissaris op 10 juli 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
'Achter in het motorrijtuig zijn links en rechts boven op de wielkasten planken bevestigd die enigszins naar binnen uitsteken.
Op de in de rijrichting links geplaatste plank bevindt zich direct na de twee lage toegangsdeurtjes en de omhoog openslaande achterklep een eenpits gastoestel, dat vast is aangebracht op deze plank. Vanaf het gastoestel loopt een slangetje naar een links onder het chassis permanent aangebrachte gasfles. Rechts naast het kooktoestel bevindt zich een vast aangebracht kunststof aanrecht met afdruipblad, breed 32 cm en lang 35,5 cm, voorzien van een afvoer met een naar beneden uitschuifbare afvoerpijp.
De rechts geplaatste plank is te gebruiken als zitgelegenheid. De hoogte boven deze plank, gemeten zonder kussen, tot aan het dak bedraagt 94 cm.
De afstand tussen beide planken bedraagt 96,5 cm.
De ruimte tussen de linker- en rechter wielkast bedraagt 102 cm.
De afstand tussen de linker- en de rechterwand bedraagt 162 cm.
De afstand tussen de achterkant van de voorstoelen tot de achterdeurtjes is 104 cm.
De hoogte gemeten tussen de vloer en het dak bedraagt 113,5 cm.
In het motorrijtuig bevindt zich een los kolomtafeltje van 30 bij 30 cm en een hoogte van 57,5 cm. Het tafeltje heeft één metalen kolompoot.
In het motorrijtuig bevindt zich naast de bestuurderstoel een bijrijderstoel. Aan de achterkant van de bijrijderstoel zijn vier multiplexplaten van gelijke grootte vastgemaakt. Deze stoel kan naar voren worden geklapt en de vier delen, die met pianoscharnieren aan elkaar zijn vastgemaakt, vormen uitgeklapt een bedbodem met een lengte van 183,5 cm en een breedte van 61 cm.
Beide partijen zijn het over bovenstaande waargenomen maatgevingen eens.
Van het motorrijtuig zijn negen foto's gemaakt, welke tot dit proces-verbaal behoren.'
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I Is het motorrijtuig ingericht als kampeerauto als bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) juncto artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit)?
II Zo ja, heeft de belanghebbende ingevolge artikel 30, eerste lid, onderdeel a van de Wet recht op het zogenoemde kwarttarief voor kampeerauto´s over het naheffingstijdvak?
III Zo nee, heeft de Inspecteur bij de belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat het kwarttarief over het naheffingstijdvak van toepassing was dan wel heeft de belanghebbende dat vertrouwen mogen ontlenen aan de handelingen van de Rijksdienst voor Wegverkeer (hierna: RDW), die, zoals de belanghebbende stelt doch de Inspecteur betwist, aan de Inspecteur moeten worden toegerekend?
IV Is terecht een verhoging, na kwijtschelding, van fl. 50,= opgelegd?
De belanghebbende beantwoordt de eerste drie vragen bevestigend en de vierde vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zij hebben daaraan tijdens de mondelinge behandeling het volgende toegevoegd:
De belanghebbende
Het is mij bekend dat het tarief van een personenauto voor een kwartaal voor een kampeerauto voor een heel jaar wordt betaald.
De auto is nog steeds geschorst; dat is het geval sinds 6 maart 1998.
De Inspecteur:
De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van een betalingscontrole van de rekening motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 9 september 1995 tot en met 8 december 1995 naar het tarief voor een personenauto. Nu die rekening onbetaald is gebleven, is een naheffingsaanslag opgelegd naar de over dat betreffende tijdvak van drie maanden verschuldigde belasting voor een personenauto, zijnde fl. 800,=.
Dit bedrag van fl. 800,= is gelijk aan de verschuldigde belasting over vier aaneensluitende tijdvakken, het kwarttarief over een jaar, indien het motorrijtuig kwalificeert als kampeerauto.
Er bestaat geen mogelijkheid voor een periode van drie maanden het (kwart)tarief van een kampeerauto in rekening te brengen casu quo na te heffen. Ingevolge artikel 32 van de Wet, dat tot 1 januari 1998 gold, wordt de belasting die voor een kampeerauto in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden verschuldigd is, toegerekend aan het eerste tijdvak van drie maanden.
Het thans nageheven bedrag van fl. 800,= is de belanghebbende verschuldigd, hetzij voor een personenauto over een tijdvak van drie maanden, hetzij voor die auto als kampeerauto over vier aaneensluitende tijdvakken, zijnde een jaar, waarbij de voor een kampeerauto verschuldigde belasting wordt toegerekend aan het eerste tijdvak van een jaar. Dat eerste tijdvak van een jaar kan in dit geval, nu ombouw van het motorrijtuig in juni 1995 is geweest, niet eerder dan het onderhavige tijdvak van naheffing zijn. Echter, ingevolge artikel 6, leden 3 en 4, van het Uitvoeringsbesluit vindt toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto's plaats op verzoek vóór aanvang van de vier aaneensluitende tijdvakken waarover de belasting wordt betaald. De belanghebbende heeft niet eerder dan op 14 november 1995 verzocht om toepassing van het kwarttarief. Dat tarief kan dan pas ingaan op 9 december 1995. Omdat de belanghebbende in 1997 een formulier niet heeft ingevuld, heeft de Inspecteur het verzoek uit 1995 als niet gedaan beschouwd.
Nu het bedrag van fl. 800,= verschuldigd is, kan in geval sprake is van een kampeerauto het naheffingstijdvak aangepast worden naar een jaar.
De aanslagen over tijdvakken na 9 december 1995 zijn vernietigd. Voor het motorrijtuig zijn geen rekeningen gestuurd tot 6 maart 1998.
3.3. De belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak, van de naheffingsaanslag en van de verhoging. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Geschilpunt I betreft de vraag of het motorrijtuig ingericht is als kampeerauto in de zin van de Wet.
4.2. Vaststaat dat in het motorrijtuig op de in de rijrichting links op de achterwielkast geplaatste plank vast zijn aangebracht een éénpits gastoestel, aangesloten op een permanent aangebrachte gasfles en een aanrecht met afdruipblad, voorzien van een afvoer. Deze voorzieningen zijn naar het oordeel van het Hof aan te merken als een keukeninrichting.
4.3. Voorts staat vast dat tegenover de keukenvoorzieningen een plank geplaatst is die te gebruiken is als zitgelegenheid en dat zich in het motorrijtuig een los kolomtafeltje bevindt.
4.4. Verder staat vast dat in het motorrijtuig een slaapgelegenheid aanwezig is. Hieraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat deze slaapgelegenheid bij niet-gebruik volledig inklapbaar is tot vier platen van gelijke grootte, die aan de achterkant van de bijrijderzitplaats kunnen worden vastgemaakt.
4.5. Op grond van de vastgestelde feiten en hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 dienaangaande is overwogen is het Hof van oordeel, dat het motorrijtuig permanente voorzieningen voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van één persoon bevat. Daarvan uitgaande is het motorrijtuig naar het oordeel van het Hof ingericht als kampeerauto in de zin van artikel 30, derde lid, van de Wet juncto artikel 6, eerste lid, aanhef, onderdeel a van het Uitvoeringsbesluit.
4.6. Het gelijk met betrekking tot geschilpunt I is aan de zijde van de belanghebbende.
4.7. Geschilpunt II betreft de vraag of de belanghebbende voor het motorrijtuig aanspraak kan maken op het zogenoemde kwarttarief van artikel 30, eerste lid, onderdeel a van de Wet over het tijdvak van naheffing.
4.8.1. De Inspecteur heeft in zijn vertoogschrift en tijdens de mondelinge behandeling van 8 april 2002 betoogd dat de belanghebbende een verzoek om toepassing van dat kwarttarief niet tijdig, dat wil zeggen vóór aanvang van de vier aaneensluitende tijdvakken waarvoor belasting moet worden betaald, heeft ingediend. Voorts heeft hij in zijn conclusie na verwijzing het standpunt ingenomen, dat uit artikel 30, eerste lid, van de Wet zou volgen, dat het kwarttarief alleen toepassing zou kunnen vinden indien de belasting op aangifte wordt betaald.
4.8.2. Vaststaat, dat de belanghebbende op of omstreeks 7 juni 1995 het motorrijtuig heeft laten ombouwen en dat hij in verband daarmede het motorrijtuig door de RDW heeft laten keuren. Op het daarna op 19 juni 1995 nieuw uitgegeven kentekenbewijs is vermeld: 'kampeerwagen'. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit artikel 17, tweede lid, van de Wet voort, dat de belanghebbende aanvullend aangifte heeft gedaan voor de motorrijtuigenbelasting. Naar het oordeel van het Hof kan deze aanvullende aangifte niet anders worden opgevat, dan dat in deze aanvullende aangifte een beroep wordt gedaan op het tarief bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet voor het op die aangifte eerstvolgende tijdvak (artikel 17, vierde lid, van de Wet juncto artikel 22, eerste lid, aanhef, onderdeel a van de Wet). Voorts kan vorenbedoelde aanvullende aangifte niet anders worden opgevat dan dat deze aanvullende aangifte tevens een verzoek bevat in de zin van artikel 6, derde lid, Uitvoeringsbesluit om toepassing van het zogenaamde kwarttarief in de zin van artikel 30, eerste lid, onderdeel a van de Wet. Derhalve is het verzoek in de zin van artikel 6, vierde lid, Uitvoeringsbesluit tijdig, namelijk vóór 9 september 1995, gedaan. De naheffingsaanslag van 11 september 1997 bevat naar het oordeel van het Hof een schriftelijke weigering van de Inspecteur in de zin artikel 6:2, aanhef, onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht om een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 6, zevende lid, Uitvoeringsbesluit af te geven. Het bezwaarschrift d.d. 17 september 1997 richt zich, gezien de inhoud van dat bezwaarschrift, naar het oordeel van het Hof mede tegen deze weigering.
4.8.3. Voorts is het Hof van oordeel, dat, nu krachtens artikel 30, derde lid, van de Wet voorwaarden en beperkingen kunnen worden gesteld met betrekking tot de bestemming, het uiterlijk en de inrichting van kampeerauto's, het in artikel 6, vierde lid, Uitvoeringsbesluit gestelde vereiste dat een verzoek moet worden gedaan vóór aanvang van de vier aaneensluitende tijdvakken waarvoor belasting moet worden betaald, de bevoegdheid van de regelgever, zoals bepaald in artikel 30, derde lid, van de Wet, te buiten gaat. Naar het oordeel van het Hof geldt eveneens voor de leden 3 en 5 van artikel 6 Uitvoeringsbesluit, dat het daarin bepaalde niet kan worden aangemerkt als voorwaarden en beperkingen met betrekking tot de bestemming, het uiterlijk en de inrichting van kampeerauto's als bedoeld in artikel 30, derde lid, van de Wet, zodat de regelgever ook met betrekking tot de leden 3 en 5 zijn bevoegdheid zoals bepaald in artikel 30, derde lid, van de Wet te buiten gaat. Artikel 30, derde lid, van de Wet staat de regelgever immers slechts toe voorwaarden en beperkingen met betrekking tot de bestemming, het uiterlijk en de inrichting van kampeerauto's te stellen; de vereisten in artikel 6 Uitvoeringsbesluit dat een verzoek moet worden ingediend (derde lid), dat het verzoek vooraf wordt ingediend (vierde lid) en dat bij het verzoek bepaalde bescheiden worden overgelegd (vijfde lid) gaan de aan de regelgever op de voet van artikel 30, derde lid, van de Wet gegeven bevoegdheden te buiten. Nu het Hof tot het oordeel komt, dat artikel 6, derde lid, Uitvoeringsbesluit onverbindend is, vormt het ontbreken van een verklaring als bedoeld in artikel 6, zesde lid, Uitvoeringsbesluit bij het verzoek in de zin van het derde lid van dat artikel geen belemmering voor de toepassing van het in artikel 30, eerste lid, van de Wet bedoelde zogenoemde kwarttarief.
4.8.4. Ten overvloede overweegt het Hof het volgende. Nu de Inspecteur in de brief van 14 november 1995 aanleiding heeft gevonden tot de blokkering over te gaan en de Inspecteur in zijn conclusie na verwijzing op pagina 2, tweede alinea schrijft, dat de brief van 14 november 1995 is aangemerkt als een verzoek om toepassing van het kwarttarief, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof de brief van 14 november 1995 aangemerkt als verzoek om toepassing van het kwarttarief ook voor het onderhavige naheffingstijdvak. In artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit wordt bepaald dat toepassing van het kwarttarief plaats vindt op verzoek (derde lid), welk verzoek moet worden ingediend voor de aanvang van de tijdvakken waarover belasting wordt betaald (vierde lid). In de Nota van Toelichting bij dit besluit wordt toegelicht dat op deze wijze bewerkstelligd wordt dat de toepassing van het kwarttarief bij de rijksbelastingdienst vooraf bekend is en zonodig op de voorwaarden kan worden gecontroleerd. Nu de Inspecteur na ontvangst van de brief van 14 november 1995 is overgegaan tot de blokkering en de bestreden naheffingsaanslag pas op 11 september 1997 heeft opgelegd nadat hij een controle heeft uitgevoerd, komt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur voldoende tijdig op de hoogte is geraakt om te controleren of de belanghebbende, materieel, aanspraak heeft op toepassing van het kwarttarief of niet. Dat het kwarttarief niet met ingang van het onderhavige naheffingstijdvak is toegepast, is dan uitsluitend gelegen in de omstandigheid dat de Inspecteur uitging van een in het arrest onjuist bevonden interpretatie van het begrip kampeerauto.
4.8.5. De stelling van de Inspecteur in zijn conclusie na verwijzing, dat het zogenaamde kwarttarief als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet alleen toegepast zou kunnen worden bij betaling op aangifte, en - naar het Hof begrijpt - niet in het geval een naheffingsaanslag wegens niet-betaling wordt opgelegd, vindt geen steun in de tekst van de Wet en moet dan ook worden verworpen.
4.9. In 3.2 is weergegeven hetgeen de Inspecteur tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht over de uitwerking van de toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto's. Op grond van artikel 32 van de Wet wordt, aldus heeft de Inspecteur betoogd, voor een teruggaaf van de belasting, die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden is betaald, de betaalde belasting toegerekend aan het eerste tijdvak. In 3.2 is weergegeven dat deze toerekeningregel volgens de Inspecteur tot gevolg heeft dat de onderhavige naheffingsaanslag in stand kan blijven, nu door deze aanslag aan de belanghebbende het juiste bedrag aan verschuldigde motorrijtuigenbelasting is opgelegd. Dat het hier bedoelde bedrag voor een kampeerauto voor vier aaneensluitende tijdvakken, zijnde een jaar, geldt en het tijdvak van de naheffingsaanslag slechts drie maanden behelst, doet naar de mening van de Inspecteur niet af aan de correctheid van, met name het bedrag aan belasting begrepen in, de naheffingsaanslag. Naar het oordeel van het Hof kan deze stelling de Inspecteur evenwel niet baten, nu volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder HR 20 december 1978, nr. 18 960, onder meer gepubliceerd in BNB 1979/111, 'het op een aanslagbiljet vermelde tijdvak van heffing een zo essentieel onderdeel daarvan uitmaakt dat niet kan worden toegestaan dat belasting, verschuldigd wegens feiten gelegen buiten dat tijdvak, in de aanslag wordt begrepen; tenzij de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van heffing op een duidelijke, ook voor de belastingplichtige kenbare, vergissing berust'. Nu van een dergelijke vergissing niets gesteld of gebleken is, en in tegendeel de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag bewust heeft opgelegd over het tijdvak 9 september 1995 tot en met 8 december 1995, omdat naar zijn oordeel het kwarttarief als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef, onderdeel a van de Wet niet van toepassing was, dient de onderhavige naheffingsaanslag naar het oordeel van het Hof te worden vernietigd, niettegenstaande dat de hoogte van de enkelvoudige belasting begrepen in deze naheffingsaanslag precies gelijk is aan de voor de onderhavige kampeerauto verschuldigde belasting over vier aaneensluitende tijdvakken, zijnde een heel jaar.
4.10. Het gelijk met betrekking tot geschilpunt II is mitsdien eveneens aan de zijde van de belanghebbende.
4.11. Al het vorenstaande laat geen andere conclusie toe dan dat de naheffingsaanslag en de verhoging niet in stand kunnen blijven. De onder III en IV vermelde vragen behoeven derhalve geen beantwoording meer.
5. Proceskosten
In de omstandigheid dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof en het Gerechtshof te Arnhem redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 0,5 maal fl. 710,= maal wegingsfactor 0,25 is fl. 88,75 (€ 40,27) voor de behandeling bij het Hof en op 1,5 punten maal fl. 710,= maal wegingsfactor 0,25 ofwel fl. 266,25 (€ 120,82) voor de behandeling bij het Gerechtshof te Arnhem, plus een bedrag aan reiskosten Y-'s-Hertogenbosch, welk bedrag het Hof in goede justitie bepaalt op € 35,60. Totaal: € 196,69.
6. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet als volgt worden beslist:
Het Hof:
vernietigt de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag met de verhoging, en
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 196,69, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 4 juni 2003 door P. Fortuin, voorzitter, B.G. van Zadelhoff en M.E. van Hilten, en op die dag, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 4 juni 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.