Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2003, AK3822, 99/02323

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2003, AK3822, 99/02323

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 juli 2003
Datum publicatie
15 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AK3822
Zaaknummer
99/02323

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft belanghebbende recht op aftrek van de kosten van werkkleding en stomerij?

3.1.2 Kan toepassing van de zeedagenaftrek plaatsvinden naast aftrek van de op de inkomsten uit arbeid betrekking hebbende werkelijke kosten?

3.1.3 Voldoet belanghebbende aan de criteria om in aanmerking te komen voor de zeedagenaftrek op grond van artikel 37, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet)?

3.1.4. Indien de vraag onder 3.1.3 ontkennend moet worden beantwoord: Komt belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel voor die aftrek in aanmerking?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/02323

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.384,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 85,00( = € 38,57).

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 28 augustus 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2(, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij het ministerie van Defensie. In het onderhavige jaar verrichtte belanghebbende als onderhoudsmonteur werkzaamheden op het fregat HRMS Q. Het fregat is geen zeeschip als bedoeld in artikel 2 van de Zeebrievenwet.

2.2. In zijn aangifte claimt belanghebbende aftrek van werkelijk gemaakte beroepskosten tot een bedrag van ƒ 8.441,--. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Zeedagenaftrek 182 dagen x ƒ 9,00 ƒ 1.638,--

Reiskosten ƒ 5.795,--

Contributie vakbond ƒ 156,--

Koffiegelden ƒ 286,--

Werkkleding en stomerijkosten ƒ 416,--

Overige beroepskosten ƒ 150,--

Totaal ƒ 8.441,--

2.3. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de werkelijke beroepskosten tot een bedrag van ƒ 6.587,-- in aftrek toegelaten. Niet in aftrek toegelaten is de door belanghebbende geclaimde zeedagenaftrek, alsmede een bedrag van ƒ 216,-- terzake van kosten van werkkleding en stomerijkosten.

2.4. Van zijn werkgever heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een onbelaste kostenvergoeding ontvangen ten bedrage van ƒ 6.155,--. De vergoeding ziet niet op de kosten van het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft belanghebbende recht op aftrek van de kosten van werkkleding en stomerij?

3.1.2 Kan toepassing van de zeedagenaftrek plaatsvinden naast aftrek van de op de inkomsten uit arbeid betrekking hebbende werkelijke kosten?

3.1.3 Voldoet belanghebbende aan de criteria om in aanmerking te komen voor de zeedagenaftrek op grond van artikel 37, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet)?

3.1.4. Indien de vraag onder 3.1.3 ontkennend moet worden beantwoord: Komt belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel voor die aftrek in aanmerking?

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik claim zeedagenaftrek, naast de aftrek van de werkelijke kosten. Hoewel het niet een schip als bedoeld in de Zeebrievenwet betreft, vind ik dat ik toch recht heb op de zeedagenaftrek. Opvarenden van een koopvaardijschip ontvangen de zeedagenaftrek ook, en het kostenpatroon van militairen die op een oorlogschip varen is volgens mij niet anders dan het kostenpatroon van opvarenden van een koopvaardijschip. Ik weet niet of belanghebbende doorgaans ten minste 180 dagen per jaar op een zeeschip verblijft. De kosten van werkkleding en stomerij behoren geheel in aftrek te worden gebracht.

De Inspecteur

Dat in de Zeebrievenwet een uitzondering is gemaakt voor oorlogsschepen is niet zonder reden. Normaal gesproken varen deze schepen niet gedurende langere tijd op zee. Het kostenpatroon van militairen op een oorlogsschip is ook anders dan het kostenpatroon van opvarenden op een koopvaardijschip. Met betrekking tot de kosten van werkkleding en stomerij betwist ik niet dat deze kosten zijn gemaakt. Wel betwist ik dat deze kosten op belanghebbendes inkomen drukken. Ik ga er vanuit dat onder andere voor deze kosten de belastingvrije vergoeding is verstrekt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 93.536,--. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van werkkleding en stomerij niet zijn begrepen in de onbelaste vergoeding welke belanghebbende van zijn werkgever heeft ontvangen. Aldus is ter zake van deze kosten geen sprake van op de inkomsten drukkende kosten als bedoeld in artikel 35 van de Wet, zodat deze kosten niet in aftrek kunnen worden toegelaten.

4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 37, lid 3, van de Wet wordt ingeval de belastingplichtige als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet werkzaam is en voldoet aan bij ministeriele regeling te stellen voorwaarden, het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde bedrag verhoogd met een bij ministeriele regeling vast te stellen bedrag per zeedag (zeedagenaftrek).

Het eerste lid, onderdeel a, van artikel 37, lid 1, van de Wet bepaalt, voorzover van belang, dat tenzij een hoger bedrag blijkt, de op de inkomsten uit arbeid betrekking hebbende kosten bij aanwezigheid van inkomsten uit tegenwoordige arbeid, worden gesteld op 10 percent van deze inkomsten, doch niet meer dan ƒ 2507,--.

4.3. Anders dan belanghebbende stelt, volgt naar het oordeel van het Hof uit het bepaalde in artikel 37, lid 3 van de Wet niet dat tevens plaats is voor toepassing van zeedagenaftrek, indien de op de inkomsten uit arbeid betrekking hebbende kosten uitstijgen boven het van toepassing zijnde bedrag van de zeedagenaftrek en het arbeidskostenforfait. Artikel 37, lid 3, van de Wet verwijst immers expliciet naar artikel 37, lid 1, onderdeel a van de Wet, welke bepaling ziet op de forfaitaire aftrek van kosten bij aanwezigheid van inkomsten uit tegenwoordige arbeid.

4.4. Nu de werkelijke in aftrek toegelaten kosten ad ƒ 6.587,-- uitstijgen boven het bedrag van het arbeidskostenforfait ad

ƒ 2.507,-- vermeerderd met de door belanghebbende geclaimde zeedagenaftrek ad ƒ 1.638,--, kan naar het oordeel van het Hof geen hoger bedrag in aftrek worden toegelaten dan ƒ 6.587,--. In het midden kan blijven of de omstandigheid dat belanghebbende op een oorlogsschip heeft gevaren in de weg staat aan toepassing van de zeedagenaftrek.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur. Diens uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 3 juli 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 juli 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.