Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, AL1846, 00/02915

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, AL1846, 00/02915

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juli 2003
Datum publicatie
25 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AL1846
Zaaknummer
00/02915
Relevante informatie
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 72

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft belanghebbende in het onderhavige jaar winst uit hoofde van een dienstbetrekking genoten als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, Regeling premieheffing waz (hierna: de Regeling)?

3.1.2. Kon belanghebbende aan het vermelde in de toelichting behorende bij de Regeling het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat in haar geval sprake is van winst uit hoofde van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, van de Regeling?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02915

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 37.020,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,00 (= € 27,23).

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 18 maart 2003 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede, de Inspecteur.

Partijen hebben ieder te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is buiten gemeenschap van goederen gehuwd en drijft samen met haar echtgenoot, de heer A, een onderneming die zich bezig houdt met verkoop en distributie van weekbladen en TV-gidsen.

2.2. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de v.o.f.) handelend onder de naam "B". De winstverdeling tussen de beide vennoten is 50/50. De fiscale winst per vennoot bedraagt in 1998 ƒ 66.020,--.

2.3. De in- en verkoop van de tijdschriften en boeken geschiedt op basis van een franchiseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) met C.

2.4. De overeenkomst is gesloten tussen vennoot A als franchisenemer en C. Tot en met het jaar 1998 werd de overeenkomst voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) aangemerkt als een dienstbetrekking tussen C en de echtgenoot van belanghebbende.

De op grond van de overeenkomst genoten winstmarge vormt voor hem premieplichtig loon voor de WAO.

2.5. De inkomsten welke de echtgenoot van belanghebbende als gevolg van de overeenkomst in het onderhavige jaar heeft ontvangen bedroegen ƒ 124.132,58.

2.6. Belanghebbende is niet verzekerd voor de WAO. Vanaf 1998 is zij verplicht verzekerd ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de Waz).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft belanghebbende in het onderhavige jaar winst uit hoofde van een dienstbetrekking genoten als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, Regeling premieheffing waz (hierna: de Regeling)?

3.1.2. Kon belanghebbende aan het vermelde in de toelichting behorende bij de Regeling het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat in haar geval sprake is van winst uit hoofde van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, van de Regeling?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Het volledige van C genoten inkomen vormt voor de echtgenoot van belanghebbende premieplichtig loon voor de toepassing van de WAO. De helft van het van C genoten inkomen wordt door de Inspecteur tevens opgenomen in de heffingsgrondslag voor de Waz. Over de helft van het inkomen wordt dus twee maal premie afgedragen, wat mijns inziens niet correct is. In het geval belanghebbende arbeidsongeschikt wordt, ontvangt zij geen uitkering op grond van de WAO.

De Inspecteur

In belanghebbendes geval is geen sprake van een dienstbetrekking in het kader van de WAO. Zij is derhalve voor de WAO niet premieplichtig. Voor de Waz behoort belanghebbende tot de kring van verzekerden, zodat zij voor de Waz wel premie is verschuldigd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot nihil.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 72, lid 1, onderdeel a van de Waz wordt, voor zover van belang, onder het premie-inkomen verstaan het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar genoten winst uit onderneming, winst uit binnenlandse onderneming en zuivere inkomsten uit buiten dienstbetrekking verrichte arbeid.

4.2. Artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, van de Regeling, welke regeling onder meer uitvoering geeft aan voornoemd artikel 72, bepaalt voorts, voor zover van belang, dat voor de premieheffing niet tot het premie-inkomen behoort de winst genoten uit hoofde van een dienstbetrekking. Onder dienstbetrekking wordt ingevolge het bepaalde in artikel 1, lid 1, onderdeel h, van de Waz verstaan een dienstbetrekking in de zin van de WAO.

4.3. Blijkens de bij de Regeling behorende toelichting heeft artikel 3, lid 1, aanhef en onder b, van die Regeling betrekking op de situatie dat ter zake van één belastingplichtige in fiscale zin weliswaar sprake is van het genieten van winst uit onderneming, maar dat voor de WAO sprake is van een dienstbetrekking. Als gevolg van het bestaan van de dienstbetrekking is immers premie verschuldigd voor de WAO, terwijl als gevolg van het in fiscale zin genieten van winst uit onderneming op grond van artikel 72, lid 1, van de Waz, tevens premie is verschuldigd voor de Waz. De doelstelling van voornoemd artikellid is derhalve te voorkomen dat ter zake van dezelfde inkomsten twee maal premie wordt afgedragen.

4.4. Vaststaat dat belanghebbende geen dienstbetrekking in de zin van de WAO vervult en dat zij derhalve geen premie verschuldigd is. Zij geniet derhalve geen winst uit hoofde van een dienstbetrekking. Ten aanzien van belanghebbende is geen sprake van een dubbele verzekering voor de gevolgen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO en de Waz. De bepaling van artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Regeling is in haar situatie derhalve niet van toepassing.

4.5. Belanghebbende kan voorts aan de bij de Regeling behorende toelichting niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat te harer aanzien toepassing van artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Regeling zal plaatsvinden. De toelichting vermeldt immers slechts die situatie dat ter zake van één belastingplichtige sprake is van het in fiscale zin genieten van winst op onderneming, terwijl voor de WAO sprake is van een dienstbetrekking. Van die situatie is in belanghebbendes geval geen sprake.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde de Inspecteur. Diens uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

8. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 16 juli 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 juli 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.