Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:BV5702 AL1848, 01/01359
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:BV5702 AL1848, 01/01359
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2003
- Datum publicatie
- 25 september 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AL1848
- Zaaknummer
- 01/01359
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende zijn onder nummer 1 voor het jaar 2000 op een biljet twee aanslagen waterschapsomslag opgelegd tot een totaal bedrag van € 363,02, welke aanslagen, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder zijn gehandhaafd.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01359
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap De Aa (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn onder nummer 1 voor het jaar 2000 op een biljet twee aanslagen waterschapsomslag opgelegd tot een totaal bedrag van € 363,02, welke aanslagen, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder zijn gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23).
De verweerder heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 3 juni 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoordde zoon van belanghebbende, als diens gemachtigde, alsmede, de verweerder.
De verweerder heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een uit ca. 1890 daterende kaart waarop percelen van belanghebbende voorkomen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Verordening.
De in geding zijnde aanslagen zijn gebaseerd op de Verordening op de waterschapsomslagen waterschap De Aa 1998, zoals deze na wijzigingen gold voor het jaar 2000 (hierna: de Verordening).
De Verordening luidt, voor zoveel hier van belang, als volgt:
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a taakgebied: het bij het waterschapsreglement aangegeven, binnen het beheersgebied van het waterschap gelegen gebied, waarin de aan het waterschap opgedragen waterschapstaak wordt behartigd.
b (enz.)
Artikel 2
1 Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taak wordt onder de naam "waterschapsomslag" een directe belasting geheven.
2 De in het eerste lid bedoelde waterschapsomslag wordt geheven van de omslagplichtigen:
a bedoeld in de hoofdstukken II en III, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voor zover deze zijn gelegen in het taakgebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken nader omschreven taak;
b (enz.)
Hoofdstuk II Omslagheffing ongebouwd
Artikel 3
1 Met betrekking tot de taak van het waterschap inzake waterkwantiteitsbeheer wordt de waterschapsomslag geheven van degenen die in het taakgebied krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken.
2 Als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3 (enz.)
Artikelen 4 en 5
(enz.)
Artikel 6
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Verordening Kostentoedeling Waterschap De Aa 2000 bedraagt het tarief voor de waterschapsomslag, als bedoeld in artikel 3, per hectare f 60.94.
Artikel 7
De waterschapsomslag, bedoeld in artikel 3, wordt niet geheven ter zake van onroerende zaken in eigendom van het waterschap.
Hoofdstuk III Omslagheffing gebouwd
(enz.)
3. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
3.1. De in geding zijnde aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de kadastrale percelen Gemeente Z, sectie A nrs. 1 en 2.
3.2. De betrokken percelen zijn gelegen in het taakgebied van verweerder. Deze percelen wateren af via een bij belanghebbende in beheer zijnde bermsloot welke uitloopt in de Kanaal beneden de met nummer x aangeduide sluis in die vaart. Hierlangs wordt ten hoogste 200 liter per seconde geloosd in de Kanaal.
3.3. Verweerder heeft in zijn beheersgebied waterwerken doen aanleggen en in onderhoud genomen welke dienen tot ongestoorde afwatering van de percelen gelegen boven de met nummer S aangeduide sluis in de Kanaal, waaronder begrepen de onderhavige percelen van belanghebbende. Tot deze werken behoren zogenaamde spuiriolen, dat zijn afvoeren welke parallel liggen aan een sluis, door welke spuiriolen overtollig water kan afvloeien in geval de sluis niet in voldoende mate wordt geschut. Verweerder heeft dergelijke spuiriolen in de Kanaal aangelegd en in onderhoud genomen bij de sluizen aangeduid met nummers s tot en met n. Verweerder heeft ter zake van de aanleg en het onderhoud van die spuiriolen kosten gemaakt.
3.4. Het overtollige water dat optreedt in de Kanaal beneden de sluis met nummer n wordt geloosd op de waterloop B. Van daaruit wordt het geloosd op de C en ten slotte op de D.
3.5. Aldus wordt voor de afwatering van een aantal percelen gelegen in het taakgebied van verweerder gebruik gemaakt van de Kanaal. Verweerder heeft daartoe met het Rijk een overeenkomst gesloten strekkende tot gebruikmaking door verweerder van de aan het Rijk behorende Kanaal voor de afwatering, welke overeenkomst vast ligt in het "Waterakkoord voor de Middenlimburgse en Noordbrabantse kanalen" van 1 december 1994. Verweerder betaalt het Rijk op basis van die overeenkomst een vergoeding voor het op deze wijze gebruiken van de Kanaal als waterafvoer.
3.6. Op 16 september 1852 is bij beschikking nr. xx van de Minister van Binnenlandse zaken, zesde afdeling, aan de rechtsvoorganger van belanghebbende met betrekking tot de onderhavige percelen, toestemming verleend om ten behoeve van de door hem te ondernemen ontginning van gronden onder bepaalde voorwaarden tegen betaling water af te tappen uit de Kanaal ter bevloeiing, alsmede water af te voeren op de Kanaal, ook wel genoemd "het recht van Thorbecke".
3.7. De in 3.6 bedoelde toestemming is niet verleend voor een bepaalde termijn.
4. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige percelen belang hebben bij de behartiging van taken door verweerder.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende: Mijn beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de mij opgelegde aanslag over het jaar 2000. Met betrekking tot de overige in de aanvulling op mijn beroepschrift genoemde jaren 2001 en de jaren vóór 2000 merk ik op dat daarover met het Waterschap is afgesproken dat het Waterschap de desbetreffende aanslagen eveneens zal vernietigen indien dit beroep leidt tot vernietiging van de aanslag voor 2000. Het door mij aangevoerde inzake het recht van Thorbecke dient ter ondersteuning van mijn stelling dat de onderhavige percelen geen belang hebben bij de behartiging van de taken door het Waterschap zodat die percelen niet omslagplichtig zijn. Voorts verzoek ik alsnog om de verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De verweerder: Uit de kaart uit 1890 blijkt niet van afwatering van de onderhavige percelen op de bermsloot zodat ervan moet worden uitgegaan dat die bermsloot alstoen enkel diende ter afwatering van gronden gelegen in de provincie Limburg en niet tevens van gronden gelegen in de provincie Noord-Brabant.
4.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de bestreden aanslagen.
De verweerder concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft gesteld dat, hoewel de onderhavige percelen zijn gelegen in het taakgebied van verweerder, die percelen geen belang hebben bij de behartiging van de taken door verweerder. Belanghebbende voert ter zake aan dat op grond van de aan belanghebbendes rechtsvoorganger afgegeven onder 3.6 aangeduide beschikking en het uit die beschikking voortvloeiende "recht van Thorbecke" de percelen sinds 1852 buiten het waterschap vallen en samen met enige belendende percelen een eigen waterschap vormen, en voorts dat zijn percelen in eigen beheer direct afwateren op rijkswater, waarbij de rechten en plichten welke bij dit water behoren, overgaan op het Rijk.
5.2. De verweerder heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden, daarbij aanvoerend dat hij voor de afwatering van de Kanaal waarop de onderhavige percelen ter hoogte van de met x genummerde sluis afwateren, werken heeft aangelegd en onderhoudt en daartoe kosten heeft gemaakt en nog steeds maakt, alsmede dat hij voor het gebruik van de Kanaal als doorvoer van het af te voeren water, kosten maakt. Onder deze omstandigheden moet naar het oordeel van het Hof de vraag of de onderhavige percelen belang hebben bij de behartiging van de taken van verweerder, in positieve zin worden beantwoord. Nu ten processe tevens vaststaat dat de onderhavige percelen liggen in het taakgebied van verweerder vloeit uit dit oordeel voort dat de onderhavige percelen omslagplichtig zijn.
5.3. Aan het in 5.2 bedoelde oordeel doet naar het oordeel van het Hof niet af dat de onderhavige percelen van belanghebbende direct en in eigen beheer op rijkswater afwateren, omdat, anders dan belanghebbende stelt, de omslagplicht ingevolge de Verordening van een perceel niet afhankelijk is van de wijze van afwatering of van de vraag of wordt afgewaterd op een aan verweerder behorend water, maar van de vraag of die percelen liggen in het taakgebied van de verweerder en voorts van de vraag of die percelen belang hebben bij de behartiging van de taken van de verweerder.
5.4. Aan het in 5.2 bedoelde oordeel doet naar het oordeel van het Hof eveneens niet af hetgeen belanghebbende aanvoert omtrent de overgang naar het Rijk van de rechten en plichten welke bij het op rijkswater geloosde water horen. Daargelaten de vraag of er met het geloosde water rechten en plichten overgaan op de ontvanger daarvan, is uit het gestelde in de Verordening naar het oordeel van het Hof niet af te leiden dat de rechten en plichten van een omslagplichtige onroerende zaak als zodanig kunnen overgaan op een andere onroerende zaak, gelijk door belanghebbende is gesteld. Ook overigens is niet gebleken dat een dergelijke overgang mogelijk is.
5.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de verweerder, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door A.J. van Soest, voorzitter, N. van Beelen en S. Bosma, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 16 juli 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.