Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, AL8169, 00/00380
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, AL8169, 00/00380
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2003
- Datum publicatie
- 9 oktober 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8169
- Zaaknummer
- 00/00380
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vraag:
3.1.1. Wordt de aftrek van de vermelde kosten beperkt door enige in artikel 36 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) opgenomen bepaling?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/00380
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 110.298,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 60,-- (= € 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 29 april 2003 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij A te B. Terzake van de werkzaamheden in dienstbetrekking verricht heeft belanghebbende in het onderhavige jaar loon genoten ten bedrage van ƒ 103.692,--.
2.2. Belanghebbende is naast die dienstbetrekking op free-lance basis werkzaam als journalist. In dat kader bezoekt belanghebbende diverse tentoonstellingen, congressen en bedrijven. Ter zake van de free-lance activiteiten geniet belanghebbende in het onderhavige jaar een inkomen van ƒ 13.394,--.
2.3. In zijn aangifte claimt belanghebbende onder meer aftrek van de kosten die betrekking hebben op het bezoeken van diverse bedrijven, tentoonstellingen en vakbeurzen. Bij de aanslagregeling zijn de op de volgende bezoeken betrekking hebbende kosten niet in aftrek toegelaten:
2.3.1. Bedrijfsbezoek C (Duitsland) ƒ 300,--
2.3.2. Internationale Machinetentoonstelling EMO
(Duitsland) ƒ 865,--
2.3.3. Bedrijfsbezoek en Open Huis D
(Zwitserland) ƒ 1.792,--
2.3.4. Bedrijfsbezoek en persconferentie
E (Zwitserland) ƒ 1.578,--
2.3.5. Vakbeurs Euromold en bedrijfsbezoek F
(Duitsland) ƒ 575,--
Totaal ƒ 5.110,--
2.4. Bij de aanslagregeling zijn wel geaccepteerd de kosten van deelname aan de Internationale SME conferentie Rapid Prototyping en RT Exhibition in de Verenigde Staten van Amerika ten bedrage van in totaal ƒ 3.920,--.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Wordt de aftrek van de onder 2.3. vermelde kosten beperkt door enige in artikel 36 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) opgenomen bepaling?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Ik verzet me alleen nog tegen de beslissing van de Inspecteur om de kosten van het bezoeken van de bedrijven, de tentoonstelling en de vakbeurzen ter hoogte van ƒ 5.110,-- niet in aftrek toe te laten. Ik ben genoodzaakt die bezoeken af te leggen, op hetgeen ik daar hoor en zie is de inhoud van mijn artikelen gebaseerd. Het is mij bovendien volstrekt onduidelijk waarom de kosten van het bezoek aan de conferentie in de Verenigde Staten wel in aftrek zijn toegelaten en de overige kosten niet. Met het bijwonen van die conferentie beoogde ik immers evenals bij de overige bezoeken informatie te verzamelen voor publicatie van een artikel.
De Inspecteur
De kosten van het bezoek in de Verenigde Staten zijn in aftrek toegelaten omdat hier sprake was van een congres als bedoeld in artikel 36, lid 2, onderdeel g van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) betrof. Deze kosten hadden echter maar tot een bedrag van ƒ 3.250,-- in aftrek mogen worden toegelaten, zodat de aanslag eerder te laag dan te hoog is. De kosten van het bezoeken van bedrijfsbezoeken, vakbeurzen en tentoonstellingen kunnen, gelet op artikel 36, lid 1, onder g van de Wet IB en de arresten van de Hoge Raad die ik in het verweerschrift heb genoemd, niet in aftrek worden toegelaten, onder meer niet omdat deze bezoeken een louter oriënterend karakter hebben. Ik betwist niet dat ter zake van de free-lance activiteiten sprake is van een bron van inkomen en dat belanghebbende kosten heeft gemaakt ten bedrage van ƒ 5.110,--. Mocht het Hof van oordeel zijn dat de kosten wel zijn gemaakt tot verwerving van inkomsten dan betwist ik niet dat met betrekking tot deze kosten voldaan is aan het in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 opgenomen omvangs- en vergelijkingcriterium.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 105.188,--.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) komen voor zover hier van belang voor aftrek in aanmerking de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten. Gelet op het bepaalde in artikel 36, lid 1, onder g van de Wet komen echter niet voor aftrek in aanmerking de kosten die verband houden met excursies, studiereizen en dergelijke, met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf. Op grond van het bepaalde in artikel 36, lid 2, onder g, van de Wet IB, komen de kosten van cursussen, congressen, seminars, symposia en dergelijke, met inbegrip van de desbetreffende reizen en het desbetreffende verblijf tot ten hoogste ƒ 3.250,-- voor aftrek in aanmerking.
4.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36 van de Wet, zoals dat artikel sinds 1 januari 1990 luidt, blijkt dat de wetgever met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel j, van artikel 36 opgenomen post in het bijzonder het oog heeft gehad op evenementen die een kortstondig en voor de deelnemers veelal vrijblijvend karakter dragen (Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1988/89, 20 873, nr. 3).
4.3. Het hof acht aannemelijk de stelling van belanghebbende dat hij met het bezoeken van de eerdergenoemde tentoonstellingen en bedrijven beoogde kennis van de meest recente ontwikkelingen op belanghebbendes vakgebied te verkrijgen, teneinde die verkregen kennis in artikelvorm te publiceren. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende per afgelegd bezoek gespecificeerd heeft aangegeven tot welke publicaties het desbetreffende bezoek heeft geleid. Uit hetgeen belanghebbende heeft overgelegd en zijn geloofwaardige verklaring ter zitting blijkt naar het oordeel van het Hof niet dat de betreffende bezoeken slechts een vrijblijvend en oriënterend karakter hadden of slechts gericht waren op het verbreden van belanghebbendes vakkennis. De onderhavige kosten worden derhalve niet bestreken door artikel 36, lid 1, onderdeel j, van de Wet.
4.4. De hiervoor onder 4.3. vermelde strekking van de betreffende bezoeken, welke evenzeer geldt voor het bezoeken van de vakbeurs, brengt voorts met zich mee dat in het onderhavige geval ter zake van de onder 2.5. vermelde kosten het bepaalde in het tweede lid, onderdeel g, van artikel 36 niet van toepassing is.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 105.188,--.
6. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.
7. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende zelf ad € 10,58. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
8. Beslissing
Het Hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 105.188,--,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23,
* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 10,58, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 16 juli 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.