Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, AL8170, 00/00574

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, AL8170, 00/00574

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 juli 2003
Datum publicatie
9 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8170
Zaaknummer
00/00574

Inhoudsindicatie

In geschil is de volgende vraag:

Kan de belanghebbende aan het rapport van het boekenonderzoek over het jaar 1992 d.d. 1 december 1994 het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, dat de totale kosten van de onroerende zaak, inclusief de kosten van het zwembad, voorts de kosten van de boot en het appartement in C en overige uitgaven, totaal ter grootte van fl. 13.036,27 voor 80% in aftrek komen?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/00574

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuurrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer mr. X te Y tegen de door het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Zuidwest van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) gedane uitspraak op bezwaar van 17 december 1999 betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.

1. Ontstaan en loop van het geding

De belanghebbende heeft over het jaar 1995 een aangifte inkomstenbelasting ingediend naar een inkomen, voor toevoeging casu quo afneming van de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR), van fl. 47.412,= (waarin begrepen een telfout van fl. 100,=). De Inspecteur heeft aan de belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1995 opgelegd. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op fl. 71.978,=. De belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar aangetekend. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot fl. 70.319,=.

De belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaarschrift in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van de belanghebbende een recht geheven van fl. 60,= (€ 27,23). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 16 oktober 2002 te Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende alsmede de Inspecteur.

De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een brief van 30 september 2002. De belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een brief van 24 september 2002. Het Hof rekent al deze stukken tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. De belanghebbende is geboren op geboortedatum A en ongehuwd. Vanaf 1 september 1984 exploiteert de belanghebbende in de vorm van een eenmanszaak een advocatenkantoor. In het onderhavige jaar heeft de belanghebbende de eigendom en het gebruik van het pand aan adres B te Y (hierna: de onroerende zaak), welke onroerende zaak de belanghebbende op 28 december 1992 heeft verworven. De belanghebbende verhuurt in de onroerende zaak zeven kamers aan jongeren in de leeftijd van 18 tot 35 jaren. Deze kamers worden verhuurd tegen een huurprijs variërend van fl. 280,= tot en met fl. 400,= per maand. Schriftelijke overeenkomsten met betrekking tot de huur zijn in het onderhavige jaar niet opgemaakt. De verhuur geschiedt op basis van mondelinge afspraken. Met ingang van 1 januari 1999 worden wel schriftelijke overeenkomsten met betrekking tot de verhuur opgesteld.

2.2. Een gedeelte van de onroerende zaak, in het bijzonder de keuken en de woonkamer, is in gezamenlijk gebruik van de huurders en de belanghebbende. Voorts hebben de huurders een onbeperkt gebruiksrecht van het zwembad, en voorts van de tuin en de tennisbaan, welke grenzen aan de onroerende zaak, en een beperkt gebruiksrecht op de zeilboot en het appartement in C. De belanghebbende had in het onderhavige jaar het recht om de tuin met tennisbaan te gebruiken van de eigenaar, op de voorwaarde dat de belanghebbende deze zou onderhouden. De belanghebbende heeft op 4 juli 1996 de volledige civielrechtelijke eigendom verkregen van de tuin en de zich daarop bevindende tennisbaan. Van de onroerende zaak is 80% van de ruimte bestemd voor verhuur (± 53% verhuurde ruimte en ± 28% gezamenlijke ruimte) en 20% van de ruimte bestemd voor de belanghebbende.

2.3. Op 20 juli 1998 is door de Inspecteur een rapport opgesteld van een bij de belanghebbende op 5 februari 1998 ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften inkomstenbelasting 1995 en 1996. Naar aanleiding van dit rapport heeft de Inspecteur bij aanslag van 31 oktober 1998 de aangifte over het jaar 1995 als volgt gecorrigeerd:

Aangegeven inkomen (na correctie telfout van fl. 100,= en vóór toepassing FOR):

Fl. 47.512,=

Winstcorrectie kleding:

Fl. 1.159,=

Winstcorrectie parkeergelden:

Fl. 500,=

Correctie inkomsten uit overige onroerende zaken:

Fl. 10.428,=

Inkomen vóór toepassing FOR:

Fl. 59.599,=

Belaste afname FOR:

Fl. 12.379,=

Vastgesteld inkomen tevens belastbaar inkomen:

Fl. 71.978,=

De belanghebbende heeft in de aangifte verzocht niet toe te voegen aan de FOR. De correctie inkomsten uit overige onroerende zaken is als volgt samengesteld:

Omschrijving

Bedrag in guldens

A

Reparatie kleuren t.v.:

58,75

B

Bestek:

31,=

C

Winterstalling boot:

252,63

D

Verzekering boot:

259,03

E

Retour verzekering boot:

-/- 129,=

F

Onderhoud boot:

62,69

G

Reparatie en stalling boot:

465,20

H

Huur appartement C:

1.641,25

I

Kussens:

1.685,=

J

Meubels:

8.328,=

K

Natrium chloriet ten behoeve van zwembad:

172,25

L

Choortabletten ten behoeve van zwembad:

65,=

M

Dranken:

144,47

Totaal:

13.036,27

Correctie 80% van 13.036,27:

10.428,=

2.4. De belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar ingediend. De belanghebbende is gehoord op 17 december 1998 en op 16 maart 1999. Van het horen is op 8 april 1999 een verslag gezonden. Bij fax van 23 april 1999 en een brief van 23 april 1999 heeft de belanghebbende zich niet akkoord verklaard met het verslag inzake het horen en dienaangaande zijn reactie gegeven. Hierop heeft de Inspecteur geantwoord bij schrijven van 11 mei 1999. Bij brief van 23 november 1999 heeft de Inspecteur de motivering van de uitspraak op bezwaar toegezonden. Op 17 december 1999 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen nader vastgesteld op fl. 70.319,=, berekend als volgt:

Bedrag in guldens

Inkomen vóór toepassing FOR:

59.599,=

Belaste afname FOR:

10.720,=

Nader vastgesteld belastbaar inkomen:

70.319,=

De vermindering van de belaste afname van de FOR vloeit voort uit de verhoging van het ondernemingsvermogen met de aangebrachte winstcorrecties. De stand van de FOR bedroeg per 31 december 1994 fl. 67.003,=. Het bij uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen ondernemingsvermogen per 31 december 1995 bedroeg fl. 54.624,= + fl. 1.659,= (winstcorrecties) = fl. 56.283,=, waaruit de Inspecteur de belaste afname van de FOR op grond van artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel c van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) heeft berekend op fl. 10.720,=. De belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 25 januari 2000, met dagtekening 21 januari 2000, in beroep gekomen.

2.5. Over het jaar 1991 is in 1993 onder meer met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting een boekenonderzoek verricht, waarvan het verslag is opgemaakt op 29 oktober 1993. In het jaar 1991 was de belanghebbende woonachtig en werkzaam op de adres D te Y; van het pand werd een deel verhuurd. Voorts verhuurde de belanghebbende kamers in de onroerende zaak aan de adres E te Y. Omtrent deze verhuurde kamers in aanmerking te nemen inkomsten uit onroerende zaken heeft de Inspecteur met de belanghebbende afspraken gemaakt.

2.6. Over het jaar 1992 is in 1994 met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting een boekenonderzoek verricht, waarvan het verslag is opgemaakt op 1 december 1994. Met betrekking tot de op 28 december 1992 aangeschafte onroerende zaak wordt, voor zover te dezen relevant, in het rapport het volgende vermeld:

'2.3 adres B

Verhouding verhuurd/niet verhuurd

Eind 1992 is het pand aan de adres aangeschaft. Volgens de aangifte wordt 80% verhuurd en het restant (20%) wordt voor eigen gebruik aangehouden. Deze verdeling wordt gevolgd.

Afschrijving van bij aankoop van het pand meegekochte roerende goederen

Het genoemde bedrag groot ƒ 40.000 betreft een geschat bedrag dat bij de koop in de akte is vastgelegd. Tijdens de in november en december 1992 uitgevoerde verbouwing is een deel van deze goederen gesloopt en weggegooid. Over 1992 is slechts een beperkt deel ten laste van het inkomen gebracht. Het volgende is afgesproken:

Van het totaal betaalde bedrag heeft 80% betrekking op het verhuurde deel zijnde ƒ 32.000. Over 1992 wordt daarvan ƒ 7.500 als kosten ten laste van het inkomen gebracht; het resterende bedrag groot ƒ 24.500 zal in de komende 9 jaren in gelijke delen (ƒ 2.720 per jaar) ten laste van het inkomen gebracht mogen worden.

Gemaakte kosten van onderhoud

De gemaakte kosten voor onderhoud en verbetering bedragen nominaal ƒ 57.723. (...) De uitgaven zijn te verdelen in uitgaven voor (...) verbetering en kosten van onderhoud van dit pand.

(...)

Op basis van de beoordeling is bruto ƒ 28.000 aan te merken als verbetering. Deze uitgaaf voor verbetering kan niet op het inkomen in mindering gebracht worden. Het restant van de uitgaaf bedraagt bruto ƒ 26.473 en is aan te merken als onderhoudskosten; 80% van dit bedrag groot ƒ 21.180 mag over 1992 op het inkomen in mindering gebracht worden.

(...)

4 Aanvullende afspraak 1993

Afgesproken is dat over 1993 de vernieuwing van de CV-ketel en de warmwatervoorziening voor 75% als onderhoudskosten worden aangemerkt. Uiteraard worden deze onderhoudskosten eerst verlaagd met 20% voor privé-gebruik. Van de hiermee gemoeide kosten zijn derhalve 60% aftrekbaar.

Indien de verhouding verhuurd/eigen gebruik wijzigt dient ook dit tot uitdrukking te worden gebracht in de komende aangiften inkomstenbelasting.

(...)

6 Slotopmerkingen

(...) Tijdens deze bespreking is de heer X met de correcties en de afspraken bij wijze van compromis akkoord gegaan.'.

Tijdens het boekenonderzoek in 1994 over het jaar 1992 is door de controlerend ambtenaar op verzoek van de belanghebbende aandacht besteed aan bepaalde kostenposten in 1993. Tijdens een gesprek op 30 november 1994 zijn de in het rapport van het vorenbedoelde boekenonderzoek beschreven kosten besproken. De belanghebbende heeft zich bij brief van 6 december 1994 accoord verklaard met het rapport.

2.7. De belanghebbende heeft op 28 februari 1995 zijn aangifte over het jaar 1993 ingediend. In het jaar 1993 worden voor het eerst de kosten met betrekking tot het appartement en de boot in C door de belanghebbende in aftrek gebracht. Verder worden in de bijlagen de inkomsten uit overige onroerende zaken nader toegelicht. Een telstrook is bijgevoegd, maar de betreffende grootboekrekeningen niet. De belanghebbende heeft hierbij vermeld 'bij u bekend'. De aangifte is door de Inspecteur gevolgd.

2.8. Bij de regeling van de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1994 vraagt de Inspecteur de betreffende doorslagkaarten (grootboekrekeningen) op. Hieruit blijkt, dat de belanghebbende alle kosten in aftrek brengt voor 80% en de overige 20% niet. Van mening zijnde, dat op de totale kosten de privé-kosten in mindering moeten worden gebracht, en dat van het restant 80% in aftrek kan worden gebracht, heeft de Inspecteur de aangifte gecorrigeerd. De Inspecteur heeft de kosten ter zake van chloortabletten niet gecorrigeerd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

I. Kan de belanghebbende aan het rapport van het boekenonderzoek over het jaar 1992 d.d. 1 december 1994 het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, dat de totale kosten van de onroerende zaak, inclusief de kosten van het zwembad, voorts de kosten van de boot en het appartement in C en overige uitgaven, totaal ter grootte van fl. 13.036,27 voor 80% in aftrek komen?

II. Indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord: Kan de belanghebbende aan het volgen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1993 het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, dat de totale kosten van de onroerende zaak, inclusief de kosten van het zwembad, voorts de kosten van de boot en het appartement in C en overige uitgaven, totaal ter grootte van fl. 13.036,27 voor 80% in aftrek komen?

III. Indien vragen I en II ontkennend moeten worden beantwoord: Heeft de belanghebbende aan het niet corrigeren van de kosten ter zake van chloortabletten bij de aanslagregeling over het jaar 1994 het vertrouwen kunnen ontlenen, dat deze kosten ad fl. 65,= voor 80% in aftrek kunnen komen?

IV. Indien vragen I en II ontkennend moeten worden beantwoord: Heeft de Inspecteur terecht geweigerd een bedrag van in totaal fl. 10.428,= dan wel, bij bevestigende beantwoording van vraag III fl. 10.376,=, betrekking hebbende op door de belanghebbende in zijn aangifte over het jaar 1995 als op door hem genoten inkomsten uit overige onroerende zaken aftrekbare kosten aangemerkte diverse uitgaven, in aftrek toe te laten op het inkomen van de belanghebbende?

V. Heeft de Inspecteur terecht het belastbaar inkomen van de belanghebbende verhoogd met een bedrag van fl. 10.720,= als gevolg van een belaste vrijval van de fiscale oudedagsreserve ingevolge het bepaalde in artikel 44f, eerste lid, onderdeel c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964)?

3.1.2. Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de door de Inspecteur voorgedragen en overgelegde pleitnota en de door beide partijen tijdens het onderzoek ter zitting overgelegde stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Ter zitting hebben beide partijen hieraan het volgende toegevoegd:

De belanghebbende

De belanghebbende heeft ter zitting een brief overgelegd met dagtekening 24 september 2002, geschreven door een door de belanghebbende in de hand genomen belastingadviseur, waarin alsnog is getracht tot een compromis te komen met de Inspecteur. Dit heeft echter niet tot enig resultaat geleid.

Voorts heeft de belanghebbende ter zitting geconcludeerd het getuigenaanbod te laten vervallen.

Alle huurders kunnen onbeperkt gebruik maken van de keuken. De zitkamer is primair voor gebruik door de belanghebbende; bij gelegenheid kunnen de huurders daar ook gebruik van maken.

De Inspecteur

De Inspecteur heeft het antwoord op de eerder genoemde brief van 24 september 2002 overgelegd aan het Hof.

Desgevraagd verklaart de Inspecteur niet te betwisten, dat de verdeling 80%-20% geldt voor gemengde kosten. Voorts stelt de Inspecteur, dat het vergelijkingscriterium aan aftrek in de weg staat.

4. Conclusies van partijen.

De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van fl. 47.512,=. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

Vraag I

5.1. In het rapport van 1 december 1994 met betrekking tot het boekenonderzoek over het jaar 1992 wordt vermeld dat de verhouding van het gebruik van de onroerende zaak is: 80% verhuurd en 20% privé. Volgens deze verhouding wordt 80% van de kosten van de bij de aanschaf van de onroerende zaak gekochte roerende goederen door middel van afschrijving over de jaren in aftrek toegelaten. Voorts worden kosten van verbetering van de onroerende zaak niet in aftrek toegelaten en de kosten van onderhoud van de onroerende zaak voor 80% in aftrek toegelaten. De kosten van de CV-ketel en de warmwatervoorziening worden voor 25% aangemerkt als (niet-aftrekbare) kosten van verbetering en voor de overige 75% als kosten van onderhoud, die voor 80% in aftrek kunnen komen.

5.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de belanghebbende uit het vorenbedoelde rapport redelijkerwijs niet kunnen en mogen begrijpen, dat kosten die niet samenhangen met de verhuur van de kamers voor 80% in aftrek kunnen komen, met veronachtzaming van de vraag of die kosten al dan niet zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van de inkomsten uit vermogen ter zake van de verhuur van kamers. (Vergelijk: arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 18 december 1991, nummer 27 127, onder meer gepubliceerd in BNB 1992/182 en van 6 december 2000, nummer 35 577, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/66.)

5.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de belanghebbende wèl uit bovenvermeld rapport kunnen en mogen begrijpen, dat kosten die zowel zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van de inkomsten uit vermogen ter zake van de verhuur van kamers, als voor het privé-gedeelte van de onroerende zaak, voor 80% in aftrek kunnen komen. De Inspecteur heeft dit laatste ook niet betwist. Op pagina 6 onder punt 6.5 van zijn verweerschrift schrijft de Inspecteur: 'Het vergelijkingscriterium geldt dus enkel voor de groep "gemengde kosten". Zoals ik voortdurend heb aangegeven is de afspraak gemaakt deze kosten te verdelen in de verhouding 80% verhuur met aftrek en 20% privé, geen aftrek.' Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting bevestigd, dat de gemengde kosten ter zake van de onroerende zaak voor 80% in aftrek kunnen komen.

5.4. Aan het eerdervermelde rapport heeft de belanghebbende derhalve niet meer vertrouwen kunnen ontlenen, dan dat gemengde kosten, zijnde kosten die dienen zowel voor verwerving, inning en behoud van de inkomsten uit vermogen ter zake van de verhuur van kamers, als voor het privé-gedeelte van de onroerende zaak, voor 80% in aftrek kunnen komen. Aldus spitst het geschil zich toe op de vraag of alle in geschil zijnde kosten aangemerkt kunnen worden als gemengde kosten.

5.5. Vraag I dient ontkennend te worden beantwoord.

Vraag II

5.6. Aan het volgen van de aangifte over het jaar 1993 door de Inspecteur kan de belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, dat alle in aftrek gebrachte bedragen op fiscale aanvaardbaarheid zijn beoordeeld en dat de Inspecteur dienaangaande weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald. (Zie: arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 december 1989, nummer 25 077, onder meer gepubliceerd in BNB 1990/119, van 18 december 1991, nummer 27 127, onder meer gepubliceerd in BNB 1992/182, van 13 januari 1993, nummer 28 935, onder meer gepubliceerd in BNB 1993/100, en van 13 oktober 1999, nummer 33 311, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/91). Aan dit oordeel doet niet af, dat tijdens het boekenonderzoek in 1994 over het jaar 1992 door de controlerend ambtenaar op verzoek van de belanghebbende aandacht is besteed aan bepaalde kostenposten op grootboekkaarten in 1993. De Inspecteur heeft de nadien op 28 februari 1995 ingediende aangifte over het jaar 1993, die er naar het oordeel van het Hof verzorgd uit ziet, gevolgd, mede op grond van de aantekening 'bij u bekend' bij de in dat jaar opgevoerde kostenposten terzake van inkomsten uit overige onroerende zaken, ervan uitgaande dat de in het rapport van het boekenonderzoek d.d. 1 december 1994 gemaakte afspraken in de aangifte zouden zijn gevolgd. Nu het rapport van het boekenonderzoek d.d. 1 december 1994 betrekking heeft op het jaar 1992 en slechts een aanvullende afspraak is gemaakt met betrekking tot de CV-ketel en de warmwaterinstallatie in 1993, had de belanghebbende redelijkerwijs niet kunnen en mogen begrijpen, dat alle in het jaar 1993 in aftrek gebrachte bedragen op fiscale aanvaardbaarheid zouden zijn beoordeeld en dat de Inspecteur dienaangaande weloverwogen zijn standpunt zou hebben bepaald, met name niet nu bij de bespreking op 30 november 1994 slechts die kostenposten zijn besproken die in het rapport zijn weergegeven en voorts de belanghebbende zich bij brief van 6 december 1994 akkoord heeft verklaard met het rapport van 1 december 1994.

5.7. Vraag II dient ontkennend te worden beantwoord.

Vraag III

5.8. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling over het jaar 1994 de grootboekkaarten opgevraagd en beoordeeld en daarbij correcties aangebracht. De Inspecteur heeft niet de kosten van chloortabletten ter zake van het zwembad gecorrigeerd. Naar het oordeel van het Hof kon en mocht de belanghebbende redelijkerwijs ervan uitgaan, dat deze kosten op fiscale aanvaardbaarheid zijn beoordeeld en dat de Inspecteur dienaangaande weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald. De belanghebbende kan zich derhalve met vrucht beroepen op in rechte te beschermen vertrouwen met betrekking tot de kosten van de chloortabletten. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenpost L is het Hof van oordeel, dat het bedrag van fl. 65,= voor 80% in aftrek komt.

5.9. Vraag III moet bevestigend worden beantwoord.

Vraag IV

5.10. Artikel 35, eerste lid Wet IB 1964 bepaalt, dat aftrekbare kosten zijn de op de inkomsten drukkende kosten - (...) lasten en afschrijvingen op zaken daaronder begrepen - voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten. Voorts bepaalt vorenbedoeld artikel, dat kosten slechts voor aftrek in aanmerking komen voor zover zij meer bedragen dan hetgeen personen die soortgelijke inkomsten niet genieten doch voor het overige in dezelfde omstandigheden als de belastingplichtige verkeren deswege plegen te maken. Voorts dienen de in artikel 36 en 37 opgenomen normeringen en beperkingen in acht te worden genomen.

5.11. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenpost A is het Hof van oordeel, nu de zitkamer dient voor gezamenlijk gebruik door de huurders en de belanghebbende, dat met betrekking tot deze kostenpost sprake is van gemengde kosten. Van het bedrag van fl. 58,75 komt, gelet op overwogene onder 5.4, 80% in aftrek.

5.12. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenpost B is het Hof van oordeel, nu het bestek dient voor het gebruik door de huurders en de belanghebbende in de keuken, dat met betrekking tot deze kostenpost sprake is van gemengde kosten. Van het bedrag van fl. 31,= komt, gelet op overwogene onder 5.4, 80% in aftrek.

5.13. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenposten I en J is het Hof van oordeel, nu de zitkamer dient voor gezamenlijk gebruik door de huurders en de belanghebbende, dat met betrekking tot deze kostenposten sprake is van gemengde kosten. Van de bedragen van fl. 1.685,= en fl. 8.328,= komt, gelet op overwogene onder 5.4, 80% in aftrek. Nu de Inspecteur niet subsidiair heeft gesteld, dat op deze kostenposten dient te worden afgeschreven, maakt deze vraag geen deel uit van de rechtsstrijd.

5.14. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenpost M is het Hof van oordeel, vooronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, eerste lid Wet IB 1964, dat aftrek is uitgesloten op grond van het bepaalde in artikel 36, eerste lid, aanhef, onderdeel e van de Wet IB 1964.

5.15. Voor zover de Inspecteur de stelling heeft willen innemen, met name in zijn pleitnota, eerste pagina, laatste alinea en gelet op zijn verklaring dienaangaande tijdens het onderzoek ter zitting, dat het zogenoemde 'vergelijkingscriterium' in artikel 35, eerste lid Wet IB 1964 aan aftrek in weg staat met betrekking tot alle kostenposten genoemd in 2.3 overweegt het Hof het volgende. Uit het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 januari 1997, nummer 30 191, onder meer gepubliceerd in BNB 1997/62 volgt, dat het vergelijkingscriterium alleen geldt voor kosten, die niet kunnen worden gesplitst in een zakelijk deel en een privé-deel, maar die in hun geheel gelijktijdig een zakelijk en privé-belang dienen (gemengde kosten). Gelet op de in 5.3 aangehaalde passage uit het verweerschrift en het overwogene in 5.3 en 5.4 is bij de belanghebbende door het rapport van het boekenonderzoek d.d. 1 december 1994 het in rechte beschermen vertrouwen opgewekt, dat gemengde kosten voor 80% in aftrek kunnen komen.

5.16. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenpost K is het Hof van oordeel, dat de verhuur niet mede het zwembad omvatte. Weliswaar stond de belanghebbende onbeperkt gebruik van het zwembad door huurders toe, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de huurders van de kamers recht konden doen gelden op het gebruik van het zwembad. De kosten in 2.3 genoemd onder K zijn dientengevolge niet kosten tot verwerving, inning en behoud van inkomsten in de zin van artikel 35 Wet IB 1964 en derhalve niet aftrekbaar. Aan dit oordeel van het Hof doen niet af de schriftelijke verklaringen van de heer E, de heer F, de heer G en de heer H, omdat hieruit niet blijkt dat deze personen verklaren dat zij wel recht konden doen gelden op het gebruik van het zwembad.

5.17. Met betrekking tot de in 2.3 bedoelde kostenposten C, D, E, F, G en H is het Hof van oordeel, dat de verhuur niet mede de boot en het appartement in C omvatte. Weliswaar stond de belanghebbende beperkt gebruik van de boot en het appartement toe, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de huurders van de kamers recht konden doen gelden op het gebruik van de boot en het appartement. De kosten in 2.3 genoemd onder C, D, E, F, G en H zijn dientengevolge niet kosten tot verwerving, inning en behoud van inkomsten in de zin van artikel 35 Wet IB 1964 en derhalve niet aftrekbaar. Aan dit oordeel van het Hof doet niet af de schriftelijke verklaringen van de heer E, de heer F, de heer G en de heer H, omdat hieruit niet blijkt dat deze personen verklaren dat zij wel recht konden doen gelden op het gebruik van de boot en het appartement te C.

5.18. Vraag IV moet aldus worden beantwoord, dat de belanghebbende in aftrek kan brengen: (fl. 58,75 + fl. 31,= + fl. 1.685,= + fl. 8.328,= + fl. 65,= = fl. 10.167,75) x 80% = fl. 8.134,20.

Vraag V

5.19. Vaststaat, dat het ondernemingsvermogen voor de toepassing van artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel c Wet IB 1964 fl. 56.283,= bedraagt per 31 december 1995 en dat de stand van de FOR per 31 december 1994 fl. 67.003,= bedroeg. Hieruit volgt ingevolge artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel c Wet IB 1964, dat de FOR met fl. 10.720,= dient af te nemen.

5.20. Hetgeen de belanghebbende daartegen aanvoert kan hem niet baten. Hierbij merkt het Hof op, dat ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28) het Hof in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.

5.21. Voorts doen geen van de omstandigheden, zoals genoemd in punten 2.3.2 en 2.3.3 van de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 13 juni 1994, onder meer gepubliceerd in BNB 1994/224 zich voor, zodat evenmin op die grond de afname ingevolge artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel c Wet IB 1964 geheel of gedeeltelijk achterwege zou kunnen blijven.

5.22. Vraag V moet bevestigend worden beantwoord.

Slotsom

5.23. Uit het vorenstaande volgt, dat het gelijk gedeeltelijk aan de zijde van de belanghebbende is. Het beroep is gegrond.

5.24. Het belastbaar inkomen dient als volgt te worden vastgesteld:

Bedrag in guldens

Bij uitspraak op bezwaar nader vastgesteld belastbaar inkomen:

70.319,=

Meer aftrekbare kosten overige inkomsten uit onroerende zaken:

8.134,=

Nader vast te stellen belastbaar inkomen:

62.185,=

6. Proceskosten en griffierecht

6.1. Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6.2. Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van fl. 62.185,= (€ 28.218,32); en

- gelast dat de Staat aan de belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad € 27,23 vergoedt.

Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 16 juli 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 juli 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.