Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2003, AL8386, 00/02297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2003, AL8386, 00/02297

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2003
Datum publicatie
13 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8386
Zaaknummer
00/02297
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:75

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is na de zitting in geschil het antwoord op de volgende vraag:

Dient de Staat der Nederlanden aan belanghebbende een bedrag van € 1.422,94 te voldoen als vergoeding van proceskosten?

Niet in geschil is dat de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/02297

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna: evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is op 23 december 1999 voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag, aanslagnummer 1, in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 55.647,=, welke navorderingsaanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,= (€ 27,23).

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 14 mei 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

1.5. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is geboren in oktober 1970 en is ongehuwd. Belanghebbende heeft deelgenomen aan het piramidespel WWTM.-No Limits B.V. Tenminste fl. 10.000,= is aan haar uitbetaald in het kader van dit spel.

2.2. De Inspecteur heeft op 23 december 1999 een navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd in verband met belanghebbendes deelname aan een piramidespel. In de bijlage van zijn brief van 5 december 2002 stelt de Inspecteur dat voortzetting van de beroepsprocedure gezien de arresten van de Hoge Raad niet zinvol is.

2.3. De kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor de behandeling van haar bezwaarschrift zijn reeds vergoed door het Ministerie van Financiën.

2.4. Belanghebbendes gemachtigde heeft blijkens haar pleitnota 8,45 uur besteed aan werkzaamheden voor de behandeling van het beroep. De prijs voor deze 8,45 uur bedraagt € 1.191,00 exclusief omzetbelasting. De gemaakte kosten inclusief omzetbelasting en verzendkosten bedragen € 1.422,94. De gemachtigde heeft deze kosten in rekening gebracht bij belanghebbende die te dier zake reeds een voorschot heeft betaald. De Inspecteur betwist de hoogte van de gemaakte kosten niet.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is na de zitting in geschil het antwoord op de volgende vraag:

Dient de Staat der Nederlanden aan belanghebbende een bedrag van € 1.422,94 te voldoen als vergoeding van proceskosten?

Niet in geschil is dat de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zakelijk weergegeven stelt belanghebbende het volgende ter motivering van haar standpunt:

De forfaitaire regeling neergelegd in het Besluit en de bijlage daarbij is in strijd met het bepaalde in de artikelen 6 en 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), artikel 1, van het Eerste protocol bij het EVRM en de artikelen 14 en 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en in strijd met de strekking van de Awb.

Zakelijk weergegeven stelt de Inspecteur het volgende ter motivering van zijn standpunt:

Er dient een vergoeding aan belanghebbende te worden toegekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3.3. Tijdens de zitting heeft belanghebbende nog het volgende toegevoegd:

- Over het materiële geschil zijn partijen het eens. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

- Een voorschot op de te declareren kosten is door belanghebbende betaald.

- Mijns inziens is er sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel twee, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Belanghebbende was aangewezen op rechtsbijstand. Ze had niet de opleiding en de eigen kennis om dit zelf te doen. Er is sprake van erg gecompliceerde wetgeving. De Inspecteur had de uitspraken kunnen aanhouden ter besparing van kosten. Omdat de Inspecteur dit niet had gedaan, was belanghebbende genoodzaakt om beroep in te stellen. De Inspecteur had ook een afspraak met belanghebbende kunnen maken om ambtshalve te verminderen voor het geval de uitkomst van de ten tijde van het doen van de uitspraak nog te verwachten arresten daartoe aanleiding zou geven.

- Ik ben een voorstander van een ruimhartig gebruik van de mogelijkheid om op grond van bijzondere omstandigheden een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen. Het gaat hier om geldelijke belangen van de collectiviteit, terwijl op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten ten laste van het individu komen. Het toekennen van een hogere proceskostenvergoeding heeft ook als gevolg dat aanslagen zorgvuldiger zullen worden opgelegd.

Tijdens de zitting heeft de Inspecteur nog het volgende toegevoegd:

- Niet in geschil is dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

- Ik betwist de hoogte van de gemaakte kosten niet.

- Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid. De omstandigheid dat sprake is van gecompliceerde wetgeving kan tot uiting worden gebracht in het "gewicht van de zaak" bij de berekening van de proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Staatssecretaris vond het niet goed dat het bezwaar werd aangehouden. Het is niet zo dat de Inspecteur heel erg de fout is ingegaan.

3.4. De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.422,94. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, naar het Hof verstaat, 0,5 x € 483,=, derhalve € 241,50 (afgezien van het verschijnen ter zitting).

4. Beoordeling van het geschil

Partijen zijn het erover eens dat het beroep gegrond verklaard moet worden en dat de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag moeten worden vernietigd, zulks op grond van hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 1 februari 2002, nrs. 36 238, 35 848 en 36 668. Het Hof is niet gebleken dat dit eensluidend standpunt van partijen berust op een onjuiste rechtsopvatting en sluit zich daarom bij dit standpunt aan.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

6.1. Partijen strijden nog over de hoogte van de aan belanghebbende toe te kennen vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de beroepsfase. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat deze vergoeding moet worden berekend aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en de daarbij behorende bijlage. Hij meent dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in de beroepsfase en stelt deze kosten op € 1.422,94. De omvang van deze werkelijke kosten is op zichzelf bezien niet in geschil.

6.2. Belanghebbende doet haar aanspraak op vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in de beroepsfase in de eerste plaats steunen op het bepaalde in artikel 2, lid 3, van het Besluit. Zij stelt daartoe dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van deze bepaling doordat belanghebbende aangewezen was op rechtsbijstand omdat zij niet beschikt over enig inzicht in de ingewikkelde fiscale regelgeving die op de hoofdzaak van toepassing is. Voorts meent belanghebbende dat de Inspecteur de zaak in de bezwaarfase had moeten aanhouden in afwachting van de uitkomst van de procedures in de zaken die hebben geleid tot de eerdergenoemde arresten van 1 februari 2002, of dat de Inspecteur belanghebbende had moeten aanbieden de onderhavige belastingaanslag ambtshalve te vernietigen als de uitkomst van die procedure daartoe aanleiding zou geven. Nu de Inspecteur dat heeft nagelaten heeft hij belanghebbende op kosten gejaagd en is een vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in de beroepsfase op zijn plaats, aldus belanghebbende.

6.3. Naar het oordeel van het Hof kan de afwezigheid van inzicht in de fiscale regelgeving bij de belanghebbende geen bijzondere omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit. De ingewikkeldheid van de relevante regelgeving en die van het geschil in het algemeen, levert naar het oordeel van het Hof evenmin een bijzondere omstandigheid op in de hiervoor bedoelde zin.

6.4. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat plaats is voor een vergoeding van de werkelijke kosten van de beroepsfase omdat de Inspecteur de zaak niet heeft aangehouden in de bezwaarfase noch heeft aangeboden de belastingaanslag ambtshalve te verminderen naar aanleiding van de uitkomst van de procedure die heeft geleid tot de arresten van 1 februari 2002. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in de bezwaarfase of voordien heeft verzocht om aanhouding of een toezegging omtrent ambtshalve vermindering. Het Hof gaat er daarom van uit dat een dergelijk verzoek niet is gedaan. In de tweede plaats is van belang dat het Hof belanghebbende enerzijds kan volgen in haar stelling dat onder omstandigheden de zorgvuldigheid eist de inspecteur het initiatief neemt tot aanhouding of een toezegging omtrent ambtshalve vermindering, doch dat het Hof anderzijds van oordeel is dat dergelijke omstandigheden in deze zaak niet zijn komen vast te staan. In het bijzonder acht het Hof in dit verband van belang dat het geschil in de hoofdzaak voor een belangrijk deel van feitelijke aard was en dat het zich reeds in de bezwaarfase liet aanzien dat na afloop van de procedures voor de Hoge Raad de uitkomst van het geschil in de hoofdzaak afhankelijk zou zijn van de beslissing omtrent die feitelijke geschilpunten.

6.5. Gelet op het in 6.3 en 6.4 overwogene is het Hof van oordeel dat van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit geen sprake is.

6.6. Belanghebbende betoogt voorts dat de forfaitaire regeling neergelegd in het Besluit en de bijlage daarbij in strijd is met het bepaalde in de artikelen 6 en 14 van het EVRM, artikel 1, van het Eerste protocol bij het EVRM en de artikelen 14 en 26 van het IVBPR.

6.7. In zijn arrest van 28 september 1995, Pub. Series A 327, NJ 1995,726, inzake Masson en Van Zon, heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) geoordeeld dat het EVRM een persoon die is vrijgesproken van een strafbaar feit geen recht op vergoeding van proceskosten toekent. Een dergelijk recht, zo vervolgt het EHRM, kan noch aan artikel 6, lid 2, EVRM, noch aan enige andere bepaling in het EVRM of de daarbij behorende protocollen worden ontleend. Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden voor een persoon aan wie een belastingaanslag is opgelegd die later is vernietigd. Ook aan het bepaalde in het IVBPR kan naar het oordeel van het Hof niet een dergelijk recht worden ontleend. Van strijdigheid van het forfait met de door belanghebbende genoemde verdragsbepalingen is derhalve geen sprake.

6.8. Belanghebbende stelt nog dat het forfait tot gevolg heeft dat de in artikel 6, lid 1, van het EVRM gewaarborgde toegang tot de rechter en de processuele gelijkheid van partijen worden geschonden. Die stelling faalt reeds omdat gestelde schendingen plaats zouden vinden in het kader van de procedure in de hoofdzaak, welke de vaststelling van de belastingschuld betreft. Een dergelijke procedure valt niet binnen de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, van het EVRM (HR 26 april 2002, nr. 37 229, FED 2002/266). Van een schending van de waarborgen neergelegd in deze verdragsbepaling kan daarom geen sprake zijn.

6.9. Blijkens het gestelde in de derde alinea van pagina 13 van belanghebbendes pleitnota doet belanghebbende zijn betoog dat de voornoemde forfaitaire regeling in strijd is met de strekking van de Awb, steunen op het uitgangspunt dat in de onderhavige zaak het procesrecht van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken van toepassing zou zijn. Dit betoog behoeft geen behandeling aangezien voornoemd uitgangspunt onjuist is. Immers, het beroep is ingesteld na invoering van de Wet van 29 oktober 1998, houdende aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht), Stb. 621.

6.10. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen acht het Hof wel termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, doch niet voor een afwijking van de forfaitaire regeling neergelegd in het Besluit en de daarbij behorende bijlage. Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft een zaak ten name van A, kenmerk 00/02297, ingediend op 10 juli 2000 en een zaak ten name van B, kenmerk 00/02259, ingediend op 5 juli 2000. De zaak ten name van C, kenmerk 00/01185, is geen samenhangende zaak aangezien deze niet nagenoeg gelijktijdig is ingediend.

Met toepassing van dat besluit en die bijlage stelt het Hof de vergoeding vast op 2,5 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,-- is € 1.207,50. Het Hof zal in deze zaak en in de zaak van B een proceskostenvergoeding toekennen van € 1.207,50 : 2 zaken = € 603,75

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake

van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten

bedrage van € 27,23;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde

van belanghebbende, vastgesteld op € 603,75; en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de

proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 30 juli 2003 .

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 30 juli 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.