Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2003, AN8151, 01/01556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2003, AN8151, 01/01556

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 september 2003
Datum publicatie
14 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8151
Zaaknummer
01/01556
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of voldaan is aan het voor de oplegging van de navorderingsaanslag vereiste nieuwe feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01556

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem zonder verhoging opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 114.758,-- aan enkelvoudige belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23). De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 2 april 2003 te Venlo. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

1.4. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen schriftelijk verzocht inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende drijft vanaf 1992 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zijn activiteiten bestaan uit het geven van advies, voorlichting en opleiding onder de naam A.

2.2. Belanghebbende heeft met betrekking tot zijn onderneming bij zijn aangifte slechts een verlies- en winstrekening gevoegd. Een balans ontbreekt.

2.3. Met dagtekening 8 september 1998 legt de Inspecteur de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 op naar een belastbaar inkomen van ƒ 105.334,--, conform de ingediende aangifte.

2.4. Op 17 april 2000 brengt de belastingdienst, naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek, een rapport uit voor onder andere de inkomstenbelasting over de jaren 1997 en 1998. Blijkens het rapport zijn gebreken in de administratie van belanghebbende geconstateerd. Onder de rubriek kosten is een bedrag met vermelding 'afschrijving' geboekt, groot ƒ 3.375,--. Dit betreft mede de afschrijving op bedrijfsmiddelen terwijl de boekwaarde van deze bedrijfsmiddelen aan het begin van het jaar al nihil was. Onder de rubriek kosten kon een gedeelte van de kosten niet worden onderbouwd door middel van een factuur of bleek dat deze kosten inclusief de verrekenbare voordruk omzetbelasting werden geboekt.

2.5. Tijdens het hoorgesprek naar aanleiding van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 is besloten de voor dat jaar ongeveer 2/3 van de geclaimde kosten exclusief afschrijving en investeringsaftrek in stand te laten. Voor het jaar 1997 is uiteindelijk door middel van extrapolatie 80% van de geclaimde kosten in stand gelaten. De correctie buitengewone lasten bedroeg tenslotte in totaal ƒ 1.600,--.

2.6. Belanghebbende is door de Inspecteur gehoord naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998. Toen is besloten de correcties zoals vermeld in het rapport over het jaar 1997 te herzien en de winstcorrectie te verlagen tot ƒ 7.824,-- en de correctie buitengewone lasten tot ƒ 1.600,-- in stand te laten. De correcties leiden tot het volgende overzicht.

ƒ

Aangegeven stipinkomen 105.534,--

Correctie kosten (20%) 5.949,--

Correctie afschrijving 1.875,--

Correctie buitengewone lasten 1.600,--

Totaal 114.758,--

2.7. Met dagtekening 8 november 2000 heeft de Inspecteur de onderwerpelijke navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 114.758,--.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of voldaan is aan het voor de oplegging van de navorderingsaanslag vereiste nieuwe feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

Belanghebbende

- Ik betwist dat sprake is van het voor navordering vereiste feit met betrekking tot de correctie afschrijving en kosten. Ik berust in de correctie buitengewone lastenaftrek.

- Ik verzet me tegen de extrapolatie van 1998 naar het onderhavige jaar.

- Desgevraagd kan ik niet aangeven hoeveel de kosten moeten zijn. Ik zal op dit punt de Inspecteur en het Hof alsnog nader berichten.

De Inspecteur

- De boekhouding van belanghebbende klopt niet. Ik ben desondanks bereid, indien belanghebbende alsnog kan aantonen dat het bedrag van de kosten hoger is, de navorderingsaanslag eventueel ambtshalve te herzien.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de navorderingsaanslag tot ƒ 106.734,--. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 16, eerste lid, van de AWR bepaalt dat, voorzover hier van belang, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat bij de over een bepaald jaar reeds opgelegde aanslag te weinig belasting is geheven, de Inspecteur het verschil kan navorderen.

Een feit dat de Inspecteur reeds bekend was of had kunnen zijn kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw was.

4.2. De Inspecteur mag er in zijn algemeenheid van uit gaan dat belanghebbende op een juiste wijze aangifte doet. Alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de op de aangifte vermelde gegevens dient de Inspecteur een nader onderzoek in te stellen. De Inspecteur heeft gesteld dat hij geen redelijk vermoeden van onjuistheid had bij het beoordelen van de aangifte. Door het ontbreken van de balans was er een minder goed beeld op de afschrijving. Uit de totaalbedragen Waarde ƒ 12.500,-- en Afschrijving ƒ 3.375,-- kan niet zonder meer worden afgeleid dat in het onderhavige jaar teveel is afgeschreven. De bedrijfskosten zijn in totaalbedragen op de winstberekening opgevoerd. Drie kostenposten zijn nader toegelicht op de bijlagen. De aansluitingen tussen de bijlagen en de winstberekening kloppen. Voorts gaf de post bedrijfskosten evenmin aanleiding om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen.

4.3. Het Hof verwerpt de stellingen van belanghebbende dat geen sprake is van een nieuw feit omdat hij de afschrijving evenals in het voorgaande jaar had gebaseerd op economische basis in plaats van op fiscale basis waardoor de afschrijving te lang doorliep en dat geen sprake was van een nieuwe situatie omdat hij zich in 1997, als doorstarter in een gewijzigde bedrijfssituatie, bij de Inspecteur heeft gemeld en waar hij ook in de aangiften 1997 en 1998 aan heeft gerefereerd.

4.4. Voorzover belanghebbende met zijn opmerkingen ten aanzien van de afhandeling van het boekenonderzoek heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur een of meer beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, overweegt het Hof het volgende. Belanghebbendes klachten op dit punt zijn door de belastingdienst afgehandeld in een separate klachtenprocedure. Zij werpen geen nieuw licht op de vraag of in het onderhavige geval aan het voor navordering vereiste nieuwe feit is voldaan.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 september 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 september 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.