Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2003, AN8153, 01/01944
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2003, AN8153, 01/01944
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 september 2003
- Datum publicatie
- 14 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8153
- Zaaknummer
- 01/01944
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 3:47, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard? Zo neen, is de naheffingsaanslag binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn is opgelegd? Zo ja, is de correctie aftrek omzetbelasting met betrekking tot de bedrijfswoning terecht aangebracht?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01944
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van V.O.F. X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1995, aanslagnummer 1.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De hierboven vermelde naheffingsaanslag is opgelegd ten bedrage van ƒ 86.005,-- aan enkelvoudige belasting. Belanghebbende heeft tegen die aanslag een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaar de Inspecteur bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens te late indiening. Bij deze uitspraak heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, die door hem reeds ambtshalve was verminderd op 13 oktober 2000, verder verminderd tot een bedrag van ƒ 7.495,--.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 450,--. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 25 juni 2003 te Venlo. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
1.4. De Inspecteur heeft kort voor de zitting alsnog een verweerschrift toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welk stuk met instemming van belanghebbende ter zitting is aangemerkt als een pleitnota van de Inspecteur en welk stuk met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft eveneens verklaard geen bezwaar te hebben tegen de overlegging van de 7 bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de 9 bij deze pleitnota behorende bijlagen. Ter zitting heeft de Inspecteur voorts zonder bezwaar van de wederpartij alsnog een schermprintout met betrekking tot de administratieve verwerking van de naheffingsaanslag overgelegd. Het Hof rekent al de hiervoor genoemde stukken tot de stukken van het geding.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de deels daarvan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. De firmanten zijn de heer X en mevrouw Q. De vennootschap is opgericht in juli 1993.
2.2. Op 12 oktober 1999 werd bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994 tot en met 1997 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997 werden onderzocht. Het eindrapport is gedagtekend 26 april 2000.
2.3. Op 15 december 1999 werd de onderwerpelijke naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, met dagtekening 27 december 1999. Belanghebbende en diens adviseur werden op 14 december 1999 telefonisch in kennis gesteld van het opleggen van de naheffingsaanslag omzetbelasting, de reden en de hoogte van de naheffing.
2.4. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 8 maart 2000 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Het bezwaarschrift is op 10 maart 2000 door de Inspecteur ontvangen. Bij uitspraak is belanghebbende niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard.
2.5. Op 9 maart 2000 vindt op het bedrijfsadres van belanghebbende de eindbespreking plaats tussen de heer X en de heren A en B van de belastingdienst. De adviseur van belanghebbende is, ondanks een dringend verzoek van belanghebbende, niet aanwezig bij deze bespreking.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1) Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard?
2) Zo neen, is de naheffingsaanslag binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn is opgelegd?
3) Zo ja, is de correctie aftrek omzetbelasting met betrekking tot de bedrijfswoning terecht aangebracht?
Belanghebbende is van oordeel dat alle vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan deels in afwijking daarvan, nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
Belanghebbende
- De huidige gemachtigde is verhinderd vandaag. Ik verklaar uitdrukkelijk me niet onder druk gezet te voelen door de late indiening van het verweerschrift in de vorm van een pleitnota, door de Inspecteur. Ik wil graag de zaak vandaag behandelen en dan zo spoedig mogelijk uitspraak.
- De reden dat ik niet eerder bezwaar heb gemaakt tegen de naheffingsaanslag is dat ik niet wist waartegen ik inhoudelijk bezwaar moest maken. Ik had in die periode een slechte verstandverhouding met mijn adviseur. Ik heb in die periode niet uitgekeken naar een andere adviseur. Toen de verhouding met die adviseur weer goed was, is door hem alsnog bezwaar gemaakt.
De Inspecteur
- Ik kan niet met fysieke bewijsstukken aantonen dat de naheffingsaanslag ter post is bezorgd op 27 december 1999.
- Blijkens de hierbij door mij overgelegde schermprint is de naheffingsaanslag een echte systeemaanslag die via Apeldoorn is verzonden met dagnummer 349, hetgeen inhoudt dat deze geautomatiseerd is aangemaakt door de Centrale betalingsadministratie van de belastingdienst te Apeldoorn op 15 december 1999. Doorgaans wordt de aanslag een dag later verstuurd. Ik ga er van uit dat de aanslag ongeveer 10 dagen voor de dagtekening ter post is bezorgd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag zoals deze luidt na ambtshalve vermindering. De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep danwel subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met de enkelvoudige belasting voorzover deze betrekking heeft op het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard met als overweging dat het bezwaarschrift niet tijdig bij hem is ingediend.
4.1.2. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting en het ondersteunen van deze verklaring door middel van de overgelegde schermprint, voor de aanvang van de bezwaartermijn, op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, moet worden uitgegaan van de dagtekening van de aanslag te weten 27 december 1999. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 7 februari 2000. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn (7 februari 2000) is ontvangen. Bij verzending per post is het nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn (14 februari 2000) is ontvangen. Het op 8 maart 2000 gedagtekende bezwaarschrift is op 10 maart 2000 per post bij Inspecteur binnen gekomen.
4.1.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Niet-ontvankelijkverklaring kan dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Het Hof acht de tijdelijk verslechterde verstandhouding tussen belanghebbende en haar gemachtigde geen reden voor toepassing van voornoemd artikel. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de motivering van de aanslag hem niet uiterlijk binnen een week na het opleggen van de aanslag heeft bereikt. Indien hij hiermee bedoelt te stellen dat het te laat indienen van een bezwaarschrift tegen de onderwerpelijke aanslag om die reden verschoonbaar was, kan hem dat niet baten. De Inspecteur heeft dienaangaande onweersproken gesteld dat hij op 14 december 1999 zowel aan belanghebbende als diens adviseur per telefoon de gronden van de, op dat moment nog op te leggen en thans in geding zijnde, naheffingsaanslag heeft doorgegeven. Gelet op de vereiste spoed met betrekking tot het opleggen van deze naheffingsaanslag vanwege het per 31 december 1999 verlopen van de termijn waarbinnen de oplegging van de naheffingsaanslag nog mogelijk was, is de door de Inspecteur gevolgde werkwijze niet zozeer in strijd met het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb dat deze, in het onderhavige geval, tot een verschoonbare termijnoverschrijding in voormelde zin kan leiden. Hieraan doet evenmin af dat eerst op 8 maart 2000 door middel van een zogenaamd eindgesprek naar aanleiding van de ingestelde controle in bijzonderheden de correcties aan belanghebbende zijn medegedeeld en zijdens de Inspecteur zijn toegelicht. Naar het oordeel van het Hof had hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd haar er niet van hoeven te weerhouden om tijdig (pro-forma) bezwaar aan te tekenen. Door belanghebbende zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. De Inspecteur heeft belanghebbende derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.
4.2. In het licht van het vorenoverwogene behoeven het tweede en het derde geschilpunt geen behandeling.
4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 september 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 september 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.