Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2003, AN9091, 01/01669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-09-2003, AN9091, 01/01669

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 september 2003
Datum publicatie
28 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9091
Zaaknummer
01/01669
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 35

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende aan de voor toepassing van de kleine ondernemersregeling vereiste administratieve verplichtingen ex artikel 25, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) heeft voldaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01669

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem zonder boete opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998, aanslagnummer A.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer A over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 2.454,-- aan enkelvoudige belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23). De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 2 april 2003 te Venlo. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen schriftelijk verzocht inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Ingaande 1 januari 1990 heeft belanghebbende zich bij de Inspecteur aangemeld als ondernemer voor toepassing van de omzetbelasting. Zijn activiteiten bestaan uit het geven van advies, voorlichting en opleiding onder de naam B. De activiteiten omvatten zowel, voor toepassing van de omzetbelasting, belaste- als vrijgestelde prestaties.

2.2. In september 1992 volgde een voorlichtingsbezoek door de belastingdienst bij belanghebbende waarbij onder meer de boekhouding, de bewaarplicht, de administratieve verplichtingen, de regeling kleine ondernemers en de aftrek van voorbelasting ter sprake komen. Deze onderwerpen kwamen nogmaals aan de orde in juli 1994 naar aanleiding van een onder andere met betrekking tot de aangiften omzetbelasting 1992 en 1993 door de Inspecteur ingesteld boekenonderzoek.

2.3. Op 17 april 2000 bracht de belastingdienst, naar aanleiding van een andermaal bij belanghebbende in januari 2000 ingesteld boekenonderzoek, een rapport uit over onder meer de omzetbelasting over het jaar 1998. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur de toepassing van de zogenoemde kleine ondernemersregeling geweigerd.

2.4. Door de Inspecteur zijn ter zake van de na de zitting met partijen gevoerde correspondentie als bijlage bij zijn schrijven van 23 april 2003 de lijsten A, B en C overgelegd. De lijsten behelzen een overzicht van de facturen van de ten laste van de onderneming van belanghebbende gebrachte kosten. Lijst A geeft een overzicht van de kosten zonder vermelding van BTW. Lijst B bevat het overzicht van de kosten zoals vermeld op lijst A doch voorzien van een uitsplitsing naar factuurbedrag en BTW. Tot slot bevat lijst C een door de Inspecteur gemaakt overzicht van de ter zake van lijst A in de administratie van belanghebbende aangetroffen facturen en bonnen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende aan de voor toepassing van de kleine ondernemersregeling vereiste administratieve verplichtingen ex artikel 25, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) heeft voldaan.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

Belanghebbende

- Ik erken, onder verwijzing naar 6.3 van het verweerschrift, dat ik terzake van privé-uitgaven bedragen in aftrek heb gebracht. Ik wilde met de Inspecteur een afspraak maken over de aftrek.

- De vaststelling van de Inspecteur, zoals vermeld in 6.4 van het verweerschrift, dat de ontvangstverantwoording onvolledig was en dat tenminste een bedrag van ƒ 250,-- te weinig werd aangegeven, betreft een fout van mij.

De Inspecteur

- Desgevraagd, verklaar ik dat de regeling kleine ondernemers is geweigerd omdat privé-uitgaven zakelijk zijn geboekt, inkoopfacturen niet aan de voorwaarden voldoen, de boekhouding (ook in de fase na het boekenonderzoek) niet voldeed.

- Ook nadat belanghebbende aanvullende gegevens had verstrekt voldeed de administratie niet aan de daaraan te stellen eisen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Wet blijft de toepassing van de vermindering van belasting op grond van de kleine ondernemersregeling achterwege indien belanghebbende niet voldoet aan hetgeen in artikel 34, artikel 35 of artikel 25, derde lid, van de Wet met betrekking tot het voldoen aan administratieve verplichtingen is voorgeschreven.

4.2. Bij de beoordeling van de door belanghebbende gehouden administratie van aan hem uitgereikte en te administreren facturen op basis van de in 2.4 vermelde lijsten A, B en C zijn door de Inspecteur de volgende onjuistheden in de administratie aangetroffen. Er blijken slechts voor een aantal van de op de lijst C vermelde kosten facturen dan wel bonnen aanwezig te zijn. Een bedrag van ƒ 379,-- voor telefoonkosten is onjuist geboekt. De op de facturen van C, D, E en F betrekking hebbende omzetbelasting is ten onrechte in aftrek gebracht. Van diverse kostenposten zijn geen facturen of bonnen aanwezig, dan wel is een onjuiste factuur aanwezig waarvan toch aftrek van omzetbelasting werd geclaimd. Voorts is geconstateerd dat de als omzetbelasting geboekte bedragen vaak onjuist zijn. Gelet op deze bevindingen, die door belanghebbende niet zijn weersproken, alsmede de verklaringen van partijen ter zitting is het Hof met de Inspecteur van oordeel dat belanghebbende niet aan de in voormelde zin in de Wet voorgeschreven administratieve verplichtingen heeft voldaan.

4.3. Voorzover belanghebbende bedoelt te stellen dat ten aanzien van de contacten met verschillende functionarissen van de belastingdienst te P, met betrekking tot het litigieuze geschilpunt, door een of meer van deze functionarissen is gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, kan het Hof hem hier niet in volgen. Uit de door belanghebbende in zijn brief van 18 maart 2003 verstrekte informatie noch uit de bij dit schrijven als bijlage gevoegde chronologie valt zulks af te leiden. Het door belanghebbende gestelde onder "opmerkingen" in zijn schrijven van 17 mei 2003 doet aan dit oordeel evenmin af.

4.2. Nu overigens gesteld noch is gebleken dat aan belanghebbende een beschikking ex artikel 25, vierde lid, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 tot ontheffing van de administratieve verplichtingen is afgegeven, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 september 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 september 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.