Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2003, AN9092, 01/02576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-09-2003, AN9092, 01/02576

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 september 2003
Datum publicatie
28 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9092
Zaaknummer
01/02576

Inhoudsindicatie

In geschil is of het antwoord op de vraag of bijtelling wegens privé-gebruik van de auto bij de bepaling van zijn belastbaar inkomen voor het onderhavige jaar, terecht heeft plaatsgevonden. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/02576

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 136.096,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van ƒ 60,--. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 25 juni 2003 te Y. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende was in 1998 werkzaam als general manager bij A B.V. te Y (hierna: de werkgever). De werkgever heeft hem in verband met het verrichten van arbeid in het onderhavige jaar een auto van het merk Ford Scorpio (hierna: de auto) ter beschikking gesteld.

2.2. Op 11 mei 1999 heeft belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 ingediend bij de belastingdienst. In deze aangifte heeft belanghebbende terzake van het privé-gebruik van de auto 20% van de cataloguswaarde (met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen), naar niet in geschil is ad

ƒ 10.799,--, aangegeven. Met dagtekening 3 juni 1999 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 opgelegd naar een aangegeven belastbaar inkomen van ƒ 136.021,--.

Op 14 juni 1999 heeft belanghebbende verzocht om herziening van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 door vermindering van het belastbaar inkomen met ƒ 10.799,--, zijnde het bedrag van het aangegeven privé-gebruik van de auto. Aan dit verzoek is door de Inspecteur op 30 juni 1999 tegemoetgekomen. Met dagtekening 30 juni 1999 is een nieuwe voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.222,--. In aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1997 en de daaruit voortvloeiende aanslag was eveneens de voormelde bijtelling voor het privé-gebruik van de auto van de zaak begrepen.

2.3. Met dagtekening 8 juni 2001 is de primitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 136.096,--. De Inspecteur heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat ter zake van het privé-gebruik van de auto een bijtelling van ƒ 10.799,-- dient plaats te vinden. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bijtelling van ƒ 10.799,--, welk bezwaar door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak is afgewezen.

2.4. Belanghebbende beschikte in het onderhavige jaar over een tot zijn privé-vermogen behorende auto van het merk Mercedes Benz type Stationwagen. Belanghebbende heeft met betrekking tot het onderhavige jaar aan de Inspecteur alsnog een achteraf opgemaakte kilometeradministratie en een kopie van zijn agenda overgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of het antwoord op de vraag of bijtelling wegens privé-gebruik van de auto bij de bepaling van zijn belastbaar inkomen voor het onderhavige jaar, terecht heeft plaatsgevonden. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

Belanghebbende

- Over de jaren 1999 en 2000 heb ik met betrekking tot het gebruik van de auto steeds een kilometeradministratie gevoerd.

- Over het onderhavige jaar heb ik, uit onwetendheid, eerst achteraf een kilometeradministratie opgemaakt.

- Ik heb de auto amper voor privé-ritten gebruikt. Het privé-gebruik in 1998 bedraagt zeker minder dan 1.000 kilometer.

- Volgens de letter van de wet zit ik fout en ben ik de bijtelling verschuldigd. In mijn situatie gaat het mij om toepassing van de geest (strekking) van de wettelijke bepaling.

De Inspecteur

- Er lopen nog bezwaarprocedures met betrekking tot de bijtelling privé-gebruik auto voor de jaren 1999 en 2000.

- Bij een verzoek om een voorlopige aanslag te verminderen, kijkt men inhoudelijk niet naar de aangifte. Ook in het onderhavige geval is het zo gegaan.

- Aangezien eerst bij de primitieve aanslagregeling inhoudelijk is gecorrespondeerd over de bijtelling privé-gebruik auto, kan aan de voorlopige teruggaaf geen vertrouwen worden ontleend.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.296,--,

(ƒ 136.095,-- minus ƒ 10.799,-- (forfaitaire bijtelling). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 42, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1998) blijft de bijtelling van twintig percent van de catalogusprijs, bedoeld in het derde lid van dat wetsartikel, achterwege indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

4.2. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, met de door hem overgelegde, naar vaststaat, achteraf opgemaakte kilometeradministratie over het jaar 1998 in combinatie met de in 4.3 vermelde registratie in zijn agenda, het van hem verlangde bewijs dat de auto in het onderhavige jaar voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, niet geleverd.

4.3. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat in de agenda van belanghebbende een groot aantal ritten staan vermeld onder de noemer diversen, vaak slechts voorzien van een naam waarbij adressen waarheen is gereden, ontbreken. Voorts is niet uit de agenda af te leiden welke ritten zakelijk en privé zijn, noch welke adressen zijn bezocht en welke kilometerstand bij de betreffende rit hoorde. Tevens ontbreken in de kilometeradministratie de begin en eindstanden. Hierdoor is de kilometerstand van de garagenota van 17 juni 1998 niet te achterhalen. Overigens is het Hof ook op andere wijze niet gebleken dat belanghebbende met de auto minder dan 1.000 kilometer privé heeft gereden.

4.4. Voorts verwerpt het Hof de grief van belanghebbende dat door de vermindering van de voorlopige aanslag het vertrouwensbeginsel is geschonden. De Inspecteur heeft ter zitting terecht het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een in rechte te beschermen vertrouwen als gevolg van een weloverwogen standpuntbepaling aangezien dergelijke verzoeken door de belastingdienst zonder nadere toetsing worden gehonoreerd. Evenmin kan belanghebbende enig vertrouwen hebben ontleend aan de aanslagregeling over het voorgaande jaar, nu over 1997 de bijtelling wegens privé-gebruik van de auto in de heffing is betrokken. Ook aan de correspondentie met de Inspecteur aangaande de bijtelling voor het onderhavige jaar, kan belanghebbende geen in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen aangezien die correspondentie eerst is opgestart nadat de genoemde vermindering van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 had plaatsgevonden.

4.5. Voorzover belanghebbende met zijn stelling dat de geest van de wet in het onderhavige geval dient te prevaleren boven de letter van de wet een beroep op redelijkheid en billijkheid heeft willen doen, overweegt het Hof het volgende. Het Hof verwerpt deze grief van belanghebbende, gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen, waarin is bepaald dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 19 september 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 september 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.