Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-09-2003, AN9095, 99/00992
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-09-2003, AN9095, 99/00992
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 september 2003
- Datum publicatie
- 28 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9095
- Zaaknummer
- 99/00992
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 99/00992
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de naamloze vennootschap X NV, ingeschreven onder nummer Q in het handelsregister te Y (België)(hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te melden naheffingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 t/m 31 december 1997 (onder nummer A) een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van fl. 25.161,-- aan enkelvoudige belasting/premie volksverzekeringen (hierna: de naheffingsaanslag). In de naheffingsaanslag is geen verhoging begrepen. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij verweerschrift bestreden. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van het beroep heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van 14 februari 2003. Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur. Ter zitting heeft de Inspecteur zonder bezwaar van de wederpartij een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht overgelegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het beroep aangehouden.
1.4. De tweede mondelinge behandeling van het beroep heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van 25 juni 2003. Aldaar is gemachtigde van belanghebbende verschenen en gehoord. Voorts zijn verschenen en gehoord de heer B te C (België) en de heer D te E (België), werknemer bij belanghebbende, zijnde deze personen verschenen tot bijstand van belanghebbende.
De Inspecteur is verschenen en gehoord.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als door een der partijen gesteld dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is op oprichtingsdatum F in België opgericht. In de statuten van belanghebbende is vermeld dat het door haar uitgeoefende bedrijf straal- en conserveringswerkzaamheden verricht en mobiele en vaste straal-, schilder- en conserveringsapparatuur verhuurt. Aandeelhouders van belanghebbende, bij voormelde oprichting, waren NV G, vertegenwoordigd door de heer
H te I, en NV J, vertegenwoordigd door de heer K te L.
2.2. Belanghebbende werd ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Limburg, met vermelding van de heer H en de heer K, beiden voornoemd, als bestuurder van belanghebbende, een en ander met ingang van 5 juli 1995. Als gevolmachtigde van belanghebbende, met ingang 5 juli 1995, werd de heer B voornoemd (hierna: de heer B) vermeld. In het handelsregister werd achter "titel" opgenomen dat de heer B directeur was bij belanghebbende en achter "bevoegdheid" dat de volmacht van de heer B een volledige volmacht was.
2.3. Belanghebbende beschikte in Nederland over een aan het adres M te N(Lb) gelegen bedrijfsinrichting. Het postadres was in O; aldaar beschikte zij over een postbusnummer.
2.4. Op 30 oktober 1995 nam belanghebbende goederen en activiteiten over van de op 20 maart 1993 opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P BV (hierna: P), gevestigd te N (Lb). P verrichtte straal- en conserveringswerkzaamheden, voornamelijk ten behoeve van de vennootschap R BV te S (hierna: R). Enig aandeelhouder van P was de echtgenote van de heer B, mevrouw B (hierna: mevrouw B). Mevrouw B was tevens in loondienst bij P. Ook de heer B was in loondienst bij P.
2.5. Ter zake van de in 2.4 vermelde overname is door partijen bij die overname schriftelijk onder meer het navolgende overeengekomen.
"Het op moment van verkoop van de inventaris en vervoermiddelen aanwezige personeel in loondienst van partij ter ene zijde, zal deel uitmaken van deze overdracht en op de betreffende datum van verkoop in dienst treden van partij ter andere zijde evenzo zal de heer B zijn diensten aan de heer K zijn bedrijf voor tenminste 6 of meer maanden ter beschikking stellen zonder nadelige gevolgen voor kopende partij".
2.6. Belanghebbendes bedrijf heeft in (ondermeer) de jaren 1996 en 1997 bij R straal- en conserveringswerkzaamheden verricht. Ook elders, met name in de voormalige DDR, heeft belanghebbende activiteiten ontwikkeld.
2.7. De heer B heeft ondermeer in de jaren 1996 en 1997 ten behoeve van belanghebbende werkzaamheden verricht, met name op het gebied van acquisitie. De heer B en mevrouw B woonden aan de adres T te C (België).
2.8.1. De Sociale Verzekeringsbank heeft bij brief van 19 juni 1996 belanghebbende een door belanghebbende in te vullen en te retourneren werkgeversverklaring gezonden, om "het recht op pensioen/uitkering/kinderbijslag van een van uw (voormalige) werknemers" te kunnen beoordelen. Die verklaring is, na te zijn ingevuld, ondertekend door de heer K voornoemd als "gedelegeerd bestuurder" van belanghebbende, met vermelding van 21 juli 1996 als datum van dagtekening. In die verklaring is de heer B, voor de periode "van 1-11-1995 tot heden", als werknemer van belanghebbende vermeld.
2.8.2. De boekhouding van belanghebbende werd verzorgd door accountantskantoor U BV te V. Door tussenkomst van dat kantoor zijn belanghebbendes aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1995 en 1996 ingediend. Die aangiften zijn ondertekend door de heer B. Als "functie" van de ondertekenaar is op het voorblad van de aangiften "Directeur" vermeld. De aangiften zijn gedagtekend 30 december 1996 respectievelijk 30 september 1997 en zijn op 8 december 1996 respectievelijk 8 oktober 1997 ter Inspectie binnengekomen.
2.9.1. Belanghebbende heeft gedurende 1996 wekelijks aan belanghebbende per kas een bedrag van fl. 500,-- verstrekt.
Die betalingen heeft belanghebbende aangemerkt als voorschot op aan de heer B toekomende vergoeding van door deze ten behoeve van belanghebbende gemaakte kosten. In verband met die betalingen is geen bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden en afgedragen.
2.9.2. Als vergoeding van door de heer B in 1996 ten behoeve van belanghebbende gemaakte autokosten heeft belanghebbende aan de heer B in 1996 per kas in totaal fl. 13.678,56 betaald; via verrekening in rekening-courant, ultimo 1997, kwam daar nog een bedrag van fl. 13.670,-- bij, zodat de heer B als vergoeding van door hem in 1996 ten behoeve van belanghebbende gemaakte autokosten in totaal (fl. 13.678,56 + fl. 13.670,-- =) fl. 27.348,56 kreeg uitbetaald. Als vergoeding van door de heer B in 1996 ten behoeve van belanghebbende gemaakte telefoonkosten heeft belanghebbende aan de heer B, via verrekening in rekening-courant ultimo 1997, een bedrag van fl. 6.984,72 betaald.
2.10.1. Belanghebbende heeft gedurende 1997 wekelijks aan belanghebbende per kas een bedrag van fl. 500,-- verstrekt. Die betalingen heeft belanghebbende aangemerkt als voorschot op aan de heer B toekomende vergoeding van door deze ten behoeve van belanghebbende gemaakte kosten.
In verband met die betalingen is geen bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden en afgedragen.
2.10.2. Als vergoeding van door de heer B in 1997 ten behoeve van belanghebbende gemaakte autokosten heeft belanghebbende aan de heer B in 1997 per kas in totaal fl. 15.871,50 uitbetaald; via verrekening in rekening-courant, ultimo 1997, kwam daar nog een bedrag van fl. 13.670,-- bij, zodat de heer B als vergoeding van door hem in 1997 ten behoeve van belanghebbende gemaakte autokosten in totaal (fl. 15.871,50 + fl. 13.670,-- =) fl. 29.541,50 kreeg uitbetaald. Als vergoeding van door de heer B in 1997 ten behoeve van belanghebbende gemaakte telefoonkosten heeft belanghebbende aan de heer B, via verrekening in rekening-courant ultimo 1997,een bedrag van fl. 8.369,67 betaald.
2.11. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur de in 2.9.1 en in 2.10.1 vermelde wekelijkse betalingen van fl. 500,-- voor een gedeelte van fl. 400,-- als bovenmatige onkostenvergoeding en in verband daarmee als nettoloon van de heer B in aanmerking genomen. In verband hiermee heeft hij brutering toegepast. Een gedeelte van fl. 100,-- heeft de Inspecteur als vergoeding van door de heer B ten behoeve van belanghebbende gemaakte kosten in aanmerking genomen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.2.2. Ter zitting van 25 juni 2003 heeft belanghebbende bij monde van de heer D voornoemd, werknemer bij belanghebbende, ter staving van haar door de Inspecteur betwiste stelling dat de wekelijkse betalingen aan de heer B in 1996 van fl. 500,-- zien op terugbetaling aan de heer B van een bedrag dat door deze ten behoeve van belanghebbende in verband met de aanschaf van een wiellader is voldaan, samengevat aangevoerd dat de heer D sinds 1982 werkzaam is bij belanghebbende, dat de heer D daar een leidinggevende taak heeft, dat er bij R een wiellader op het terrein is geweest, dat bij R 200 tot 250 personen werkten, dat de wiellader werd gebruikt om 35 ton grind op te ruimen, dat die machine van project naar project ging, dat die machine vanaf 1996 vier of vijf keer is gebruikt, dat die machine grote afmetingen had, dat die machine bij R in een grote zeecontainer stond, dat de heer D de directieleden van R alsmede de heer W van de afdeling inkoop aldaar persoonlijk kende, dat de heren Z en W van R wel eens op het terrein van R rondliepen en dat zij de wiellader misschien niet hebben gezien omdat deze in een zeecontainer stond.
3.2.3. De Inspecteur heeft ter zitting van 25 juni 2003 zijn stelling dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is, herhaald en in verband daarmee een beroep gedaan op interne compensatie.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Reeds in verband met
- de vermelding van de heer B als directeur, met volledige volmacht, bij de in 2.2 vermelde inschrijving van belanghebbende in het handelsregister,
- de in 2.8.1 vermelde werkgeversverklaring, alsmede
- de in 2.8.2 vermelde ondertekening van aangiften vennootschapsbelasting door de heer B, in de "functie" van "Directeur",
een en ander in onderlinge samenhang bezien,
is aannemelijk dat de heer B gedurende 1996 en 1997 in dienstbetrekking bij belanghebbende werkzaam was.
4.2. De Inspecteur heeft van de gedurende de jaren 1996 en 1997 wekelijks aan de heer B verstrekte bedragen van fl. 500,-- een gedeelte van fl. 400,-- als bovenmatige onkostenvergoeding en in verband daarmee als nettoloon van de heer B in aanmerking genomen en een gedeelte van fl. 100,-- als vergoeding van door de heer B ten behoeve van belanghebbende gemaakte kosten.
4.3. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat tegenover het door de Inspecteur van voormelde wekelijkse verstrekkingen als onkostenvergoeding in aanmerking genomen bedrag van (2 x 52 x fl. 100,-- =) fl. 10.400,-- een bedrag staat aan door de heer B ten behoeve van belanghebbende gemaakte kosten dan wel aan belanghebbende voorgeschoten betalingen, dat, mede gelet op de in 2.9.2 en 2.10.2 omschreven betalingen, met die fl. 10.400,-- niet is vergolden.
4.4. Bij het in 4.3 gegeven oordeel neemt het Hof mede in aanmerking dat een aanwezigheid van een door belanghebbende aangeschafte wiellader niets zegt over een betaling met betrekking tot die wiellader welke door de heer B zou zijn voorgeschoten. Voor het voorschieten van een dergelijke betaling door de heer B heeft belanghebbende geen enkel bewijs bijgebracht.
4.5. Gelet op het vorenstaande moet de bestreden uitspraak worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 17 september 2003 door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 17 september 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.
In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.