Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-10-2003, AN9545, 00/03332

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-10-2003, AN9545, 00/03332

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 oktober 2003
Datum publicatie
8 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9545
Zaaknummer
00/03332

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de volgende vraag:

Is de bij de staking van belanghebbendes landbouwbedrijf op de gronden gerealiseerde winst van ƒ 60.000,- ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b juncto artikel 70, eerste lid, van de Wet IB 1964 geheel vrijgesteld, nu bij voor bezwaar vatbare beschikking van 13 december 1996 per 31 maart 1986 een bestemmingswijzingswinst is vastgesteld van ƒ 98.865,-?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/03332

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van de belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) gedane uitspraak op bezwaar van 1 november 2000 betreffende de aan de belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998.

1. Ontstaan en loop van het geding

De Inspecteur heeft met dagtekening 7 april 2000 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 70.505,=. Op 21 april 2000 is de belanghebbende tegen deze aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 1 november 2000 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

De belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaarschrift in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van de belanghebbende een recht geheven van fl. 60,= (€ 27,23). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 23 mei 2003 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van de belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. De belanghebbende, geboren in augustus 1943, heeft zijn onderneming gevestigd te Y, Astraat 1, waarin een landbouwbedrijf, bestaande uit tuinbouw en veehouderij, werd gedreven op 31 december 1998 gestaakt.

2.2. Op 31 december 1998 behoorde tot het ondernemingsvermogen van de belanghebbende 65.535 m² grond, welke als volgt kan worden onderverdeeld:

a. Bedrijfserf: 3.000 m²

b. Cultuurgrond: 1.000 m²

c. Cultuurgrond 5.000 m²

d. Overige Cultuurgrond 57.535 m²

Deze gronden betreffen percelen welke in de gemeente Y kadastraal bekend staan als:

1. sectie A nr. 1 1.895 m²

2. sectie A nr. 2 5.715 m²

3. sectie A nr. 3 (ged.) 16.215 m²

4. sectie A nr. 4 3.210 m²

5. sectie A nr. 5 22.065 m²

6. sectie A nr. 6 17.435 m²

Een oppervlakte van 1.000 m², zijnde ondergrond van de woning en de tuin, behoort tot het perceel kadastraal bekend A, nummer 3, in totaal groot 17.215 m², en die grond behoort tot het privévermogen.

2.3. De belanghebbende heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 70, derde lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) vóór 1 januari 1992, op 27 december 1991, verzocht om vaststelling van de zogenaamde vrijgestelde (latente) bestemmingswijzigingswinst per 31 maart 1986 van de tot zijn ondernemingsvermogen behorende gronden.

2.4. In verband met het onder 2.3 vermelde verzoek van de belanghebbende is een vaststellingsovereenkomst met de belanghebbende gesloten op basis waarvan de waarde in het economisch verkeer op 31 maart 1986 (hierna: WEV) en de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming op 31 maart 1986 (hierna: WEVAB) van de op 31 maart 1986 tot het ondernemingsvermogen van de belanghebbende behorende gronden gezamenlijk zijn getaxeerd.

2.5. In het taxatierapport van 6 december 1996 zijn door de taxateurs per 31 maart 1986 de volgende waarden aan de hieronder opgenomen gronden toegekend:

WEV WEVAB

Ondergrond/erf/tuin

bij opstallen 3.000 m² fl. 60.000,= fl. 30.000,=

Cultuurgrond 45.910 m² fl. 436.145,= fl. 367.280,=

Een oppervlakte van 1.000 m², zijnde ondergrond van de woning en de tuin, behoort tot het privévermogen.

2.6. Op basis van het taxatierapport van 6 december 1996 is conform het bepaalde in artikel 70, tweede lid van de Wet IB 1964 door de Inspecteur met dagtekening 13 december 1996 een voor bezwaar vatbare beschikking afgegeven waarbij het bedrag van de bestemmingswijzigingswinst is vastgesteld op fl. 98.865,=. Uit de bijlage bij deze beschikking blijkt dat, overeenkomstig onder 2.5 vermeld taxatierapport, dit bedrag voor fl. 30.000,= betrekking heeft op de ondergrond, erf en tuin bij de opstallen en voor fl. 68.865,= op de cultuurgrond.

2.7. In verband met de staking van de onderneming per 31 december 1998 zijn de tot het ondernemingsvermogen behorende gronden, zoals onderverdeeld onder 2.2, gezamenlijk getaxeerd door een door de belanghebbende aangewezen taxateur en een door de Inspecteur aangewezen taxateur. In het taxatierapport van 7 oktober 1999 zijn door deze taxateurs de waarde in het economische verkeer per 31 december 1998 (WEV 1998) en de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming per 31 december 1998 (WEVAB 1998) van de tot het ondernemingsvermogen behorende gronden vastgesteld:

WEV 1998 WEVAB 1998

Bedrijfserf: 3.000 m² fl. 90.000,= fl. 45.000,=

Cultuurgrond: 1.000 m² fl. 15.000,= fl. 10.000,=

Cultuurgrond 5.000 m² fl. 60.000,= fl. 50.000,=

Totaal: fl. 165.000,= fl. 105.000,=

Voor de overige cultuurgrond van 57.535 m² is de WEV gelijkgesteld aan de WEVAB. Een oppervlakte van 1.000 m², zijnde ondergrond van de woning en de tuin, behoort tot het privévermogen.

2.8. Met dagtekening 7 april 2000 heeft de Inspecteur een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van:

Aangegeven belastbaar inkomen: fl. 47.984,=

Vrijval FOR: +/+ fl. 22.521,=

Vastgesteld belastbaar inkomen: fl. 70.505,=

De Inspecteur heeft daarbij de stakingswinst (artikel 8, eerste lid, onderdeel d Wet IB 1964) berekend als volgt:

Aangegeven boekwinst gebouwen: fl. 7.640,=

Bestemmingswijzigingswinst: fl. 21.000,=

Desinvesteringsbijtelling: fl. 6.212,=

fl. 34.852,=

Stakingswinstvrijstelling: fl. 34.852,=

Stakingswinst: Nihil

De stand van de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR) bedroeg per 1 januari 1998: fl. 32.669,=. De Inspecteur heeft de FOR met een bedrag van fl. 10.148,=, zijnde fl. 45.000,= (stakingswinstvrijstelling artikel 8, eerste lid, onderdeel d Wet IB 1964) - fl. 34.852,= (stakingswinst), op de voet van artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel a juncto derde lid Wet IB 1964 laten afnemen. Voor een bedrag van fl. 32.669,= - fl. 10.148,= = fl. 22.521,= heeft de Inspecteur de FOR laten afnemen ingevolge artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel c Wet IB 1964.

De Inspecteur heeft de belaste bestemmingswijzigingswinst gesteld op fl. 21.000,=, zijnde het verschil tussen WEV 1998 en WEVAB 1998, te weten fl. 60.000,=, minus fl. 30.000,= (verschil WEV en WEVAB per 31 maart 1986 met betrekking tot 3.000 m² ondergrond, erf en tuin bij de opstallen) en minus fl. 9.000,= (6.000 m² x fl. 1,50, zijnde het verschil WEV en WEVAB per m² per 31 maart 1986).

2.9. De belanghebbende heeft in de aangifte een vrijstelling op de voet van artikel 8, eerste lid aanhef, onderdeel b Wet IB 1964 (juncto artikel 70 Wet IB 1964) geclaimd van fl. 60.000,=, zijnde het totale verschil tussen WEV 1998 en WEVAB 1998. Dientengevolge is de FOR in de aangifte verwerkt als een (onbelaste) afname op de voet van artikel 44f, eerste lid, aanhef, onderdeel a juncto derde lid Wet IB 1964. De belanghebbende is van oordeel, dat het bedrag ad fl. 98.865,= genoemd in de onder 2.6 vermelde beschikking geheel als vrijstelling kan worden benut.

2.10. Bij schrijven van 18 april 2000, is de belanghebbende op 21 april 2000 tegen de aanslag in bezwaar gekomen.

2.11. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 november 2000, heeft de Inspecteur de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar omdat de belanghebbende zijn bezwaar niet tijdig zou hebben ingediend.

2.12. De belanghebbende is bij schrijven met dagtekening 16 november 2000, binnengekomen ter griffie van het Hof op 24 november 2000, in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vraag:

Is de bij de staking van belanghebbendes landbouwbedrijf op de gronden gerealiseerde winst van fl. 60.000,= ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b juncto artikel 70, eerste lid, van de Wet IB 1964 geheel vrijgesteld, nu bij voor bezwaar vatbare beschikking van 13 december 1996 per 31 maart 1986 een bestemmingswijzingswinst is vastgesteld van fl. 98.865,=?

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen hieraan nog het volgende - kort weergegeven - toegevoegd:

De belanghebbende

De beschikking van 13 december 1996 geldt voor het totale bedrijf, dientengevolge dient de gehele bestemmingswijzigingswinst van fl. 60.000,= te worden verrekend met het bedrag van de beschikking.

Uit het taxatierapport van 6 december 1996 blijkt dat de vastgestelde bestemmingwijzigingswinst betrekking had op 48.910 m². De buitenpercelen, 8.930 m² en 11.570 m², zijn expliciet buiten de berekening gelaten.

Later is door ruilverkaveling grond erbij gekomen.

Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitsluitend wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de aan de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, berekend overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief.

De Inspecteur

De 6.000 m² betreft cultuurgrond en is dezelfde grond waarop de beschikking van 1986 ziet. Deze grond was in die tijd reeds aanwezig. Dit is geen geschilpunt.

Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.

4. Conclusies van partijen.

De belanghebbende concludeert - naar het Hof verstaat - tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar bedrag van fl. 47.984,=. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

Vooraf

5.1. In het verweerschrift vermeldt de Inspecteur, dat de belanghebbende in de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Nu dit oordeel, gelet op de feiten onder 2.8 en 2.10, juist is, dient de belanghebbende alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn bezwaar.

5.2. Reeds op deze grond dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd.

Het geschil

5.3. De belanghebbende verdedigt, dat het waardeverschil tussen de WEV en WEVAB per 31 december 1998 van fl. 60.000,= met betrekking tot 65.535 m² grond geheel is vrijgesteld op de voet van artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b juncto artikel 70, eerste lid, van de Wet IB 1964, omdat de onder 2.6 vermelde beschikking vermeldt dat met betrekking tot 48.910 m² grond per 31 maart 1986 het verschil tussen de WEV en WEVAB per die datum fl. 98.865,= bedraagt.

5.4. De Inspecteur verdedigt, dat het waardeverschil tussen de WEV en WEVAB per 31 december 1998 van fl. 60.000,= met betrekking tot 65.535 m² grond voor een bedrag van fl. 39.000,= is vrijgesteld. Hij is van oordeel, dat, nu voor 57.535 m² grond per 31 december 1998 de WEV gelijk is aan de WEVAB, slechts vrijstelling kan worden gegeven voor zover het verschil tussen WEV en WEVAB per 31 december 1986 met betrekking tot 3.000 m² ondergrond, erf en tuin van de opstallen en 6.000 m² cultuurgrond kan worden toegerekend aan het verschil tussen voornoemde waarden per 31 december 1998. Ten aanzien van 3.000 m² ondergrond, erf en tuin van de opstallen verdedigt de Inspecteur een vrijstelling in aanmerking te nemen van fl. 30.000,=. Met betrekking tot 6.000 m² cultuurgrond verdedigt de Inspecteur een vrijstelling van 6.000 m² x fl. 1,50 (zijnde het verschil tussen WEV en WEVAB per m² per 31 maart 1986) = fl. 9.000,=.

5.5. Artikel 70, eerste lid Wet IB 1964 bepaalt dat voordelen ter zake van waardeveranderingen van gronden die verband houden met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend (de zogenoemde bestemmingswijzigingswinst), in afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b Wet IB 1964 niet tot de winst worden gerekend, voor zover deze voordelen zijn ontstaan vóór 1 april 1986 en voor zover op 31 maart 1986 op deze voordelen de in artikel 8 bedoelde landbouwvrijstelling van toepassing zou zijn geweest zo die voordelen op 31 maart 1986 zouden zijn genoten.

5.6.1. Vaststaat, dat met betrekking tot 6.000 m² cultuurgrond de WEV per 31 maart 1986 per m² fl. 9,50 bedroeg en de WEVAB per die datum per m² fl. 8,=. Voor 1.000 m² is de WEV per 31 december 1998 per m² vastgesteld op fl. 15,= en de WEVAB per die datum per m² op fl. 10,=. Voor 5.000 m² is de WEV per 31 december 1998 per m² vastgesteld op fl. 12,= en de WEVAB per die datum per m² op fl. 10,=.

5.6.2. Met betrekking tot 1.000 m² cultuurgrond bedroeg de bestemmingswijzigingswinst per 31 maart 1986 1.000 m² x fl. 1,50 = fl. 1.500,=. Het verschil tussen de WEV en de WEVAB bedroeg per 31 december 1998 1.000 m² x fl. 5,= = fl. 5.000,=, welk waardeverschil toentertijd ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b Wet IB 1964 niet was vrijgesteld, behalve (artikel 70 Wet IB 1964) voor zover het waardeverschil is ontstaan vóór 1 april 1986 en voor zover op 31 maart 1986 op deze voordelen de in artikel 8 bedoelde landbouwvrijstelling van toepassing zou zijn geweest zo die voordelen op 31 maart 1986 zouden zijn genoten. Dit laat, mede gelet op de onder 2.6 vermelde beschikking, geen andere conclusie toe, dan dat van de per 31 december 1998 aanwezige bestemmingswijzigingswinst ad fl. 5.000,= slechts een bedrag ad fl. 1.500,= kan worden vrijgesteld, omdat dit laatste bedrag de bestemmingswijzigingswinst betreft die vóór 1 april 1986 is ontstaan. Het volgen van het andersluidende standpunt van de belanghebbende zou tot gevolg hebben, dat ook een na 31 maart 1986 ontstane bestemmingswijzigingswinst zou worden vrijgesteld.

5.6.3. Met betrekking tot 5.000 m² cultuurgrond bedroeg de bestemmingswijzigingswinst per 31 maart 1986 5.000 m² x fl. 1,50 = fl. 7.500,=. Het verschil tussen de WEV en de WEVAB bedroeg per 31 december 1998 5.000 m² x fl. 2,= = fl. 10.000,=. Gelijk onder 5.6.2 is overwogen kan van dit laatste bedrag slechts fl. 7.500,= worden vrijgesteld, omdat bij het andersluidende standpunt van de belanghebbende ook een na 31 maart 1986 ontstane bestemmingswijzigingswinst zou worden vrijgesteld.

5.7.1. Vaststaat, dat met betrekking tot 3.000 m² ondergrond, erf en tuin de WEV per 31 maart 1986 per m² fl. 20,= bedroeg en de WEVAB per die datum per m² fl. 10,=. De WEV per 31 december 1998 per m² is vastgesteld op fl. 30,= en de WEVAB per die datum per m² op fl. 15,=.

5.7.2. Met betrekking tot 3.000 m² ondergrond, erf en tuin bedroeg de bestemmingswijzigingswinst per 31 maart 1986 3.000 m² x fl. 10,= = fl. 30.000,=. Het verschil tussen de WEV en de WEVAB per 31 december 1998 bedroeg 3.000 m² x fl. 15,= = fl. 45.000,=. Gelijk onder 5.6.2 is overwogen kan van dit laatste bedrag slechts fl. 30.000,= worden vrijgesteld, omdat bij het andersluidende standpunt van de belanghebbende ook een na 31 maart 1986 ontstane bestemmingswijzigingswinst zou worden vrijgesteld.

5.8. Uit het vorenstaande volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dit geval is niet in geschil, dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden gehandhaafd.

6. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan de belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.

7. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 644,=.

7. Beslissing

Het Hof:

* verklaart het beroep gegrond;

* vernietigt de bestreden uitspraak;

* verklaart de belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;

* handhaaft de aanslag;

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 644,=;

* gelast dat aan de belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23; en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 20 oktober 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 oktober 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.