Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-10-2003, AO1231, 01/00818

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-10-2003, AO1231, 01/00818

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I. Kan belanghebbende aan de in 2.5.1 en 2.5.2 aangehaalde passages uit de (bijlage bij de) toezichtbeleidsbrief het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat in de onmiddellijke nabijheid van haar bedrijf de auto welke tot haar bedrijfsvoorraad behoort op de openbare weg mag staan zonder te zijn voorzien van HA-platen?

En, zo deze vraag ontkennend moet worden beantwoord:

II. Heeft de Inspecteur terecht gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag een boete opgelegd?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/00818

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid centraal bureau motorrijtuigenbelasting P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 16 februari 1999 tot en met 15 februari 2000, aanslagnummer A, en de bij het vaststellen van die aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking opgelegde boete.

1. Ontstaan en loop van het geding

De vorenvermelde naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van fl. 711,= aan enkelvoudige belasting. Tegelijk met de naheffingsaanslag is bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete opgelegd van fl. 711,=. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de beschikking, na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 450,= (€ 204,20). De Inspecteur heeft het beroep bij verweerschrift bestreden.

Het onderzoek ter zitting van de zaak heeft voor wat betreft de opgelegde boete in het openbaar en voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 8 april 2002 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de overlegging van de door belanghebbende bij diens pleitnota gevoegde bijlage. Het Hof rekent de pleitnota en de daarbij gevoegde bijlage tot de stukken van het geding.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende exploiteert een garagebedrijf. Als zodanig beschikt zij over ten minste één handelaarskentekenbewijs als bedoeld in artikel 3 van het Kentekenreglement en mag zij - onder de daartoe gestelde voorwaarden - gebruik maken van handelaarskentekenplaten (hierna ook: HA-platen) als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

2.2. Gedurende de periode 10 maart 1999 tot en met 7 juni 2000 was in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende onder meer opgenomen een personenauto van het merk Citroën met kenteken kenteken b (hierna: de auto).

2.3. Bij een visuele controle op 15 februari 2000 heeft een ambtenaar van het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting, Controle Unit C, geconstateerd dat de auto in de onmiddellijke nabijheid van belanghebbendes bedrijf op de openbare weg geparkeerd stond zonder te zijn voorzien van HA-platen.

2.4. Naar aanleiding van de onder 2.3 vermelde constatering heeft de Inspecteur op de voet van artikel 69 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst 2001, hierna: de Wet) de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij hij op de voet van artikel 70 juncto artikel 37 van de Wet en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelijktijdig bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete van 100% van de enkelvoudige belasting heeft opgelegd.

2.5. Bij schrijven van 15 februari 1999, kenmerk VIZ 99/170, heeft de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW), Centrum voor voertuigtechniek en informatie, aan de houders van een erkenning bedrijfsvoorraad en de gebruikers van handelaarskentekenbewijzen een als "toezichtbeleidsbrief" aangeduide brief gericht (hierna: de toezichtbeleidsbrief). Blijkens de begeleidende brief daarbij is de bedoeling van de toezichtbeleidsbrief om de geadresseerden zo volledig mogelijk te informeren over de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van de regels die uit de erkenning casu quo uit het gebruik van handelaarskentekens voortvloeien, alsmede over de gevolgen die overtreding van de regels kan hebben. In de bijlage welke bij de toezichtbeleidsbrief is gevoegd, is - voor zover te

dezen van belang - het volgende opgenomen.

2.5.1. Onder het kopje "Gebruik van de openbare weg met een voertuig uit de bedrijfsvoorraad zonder handelaarskentekenplaten":

"Omdat de opname van voertuigen in bedrijfsvoorraad een tijdelijk ontheffing van de voertuigverplichtingen tot gevolg heeft, is het niet toegestaan om met een dergelijk voertuig gebruik te maken van de openbare weg, zonder dat het is voorzien van handelaarskentekenplaten. (...)"

2.5.2. En onder het kopje "Onjuist gebruik van handelaarskentekenplaten":

"Handelaarskentekenplaten mogen slechts worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten die voortvloeien uit de bedrijfsomschrijving die in het uitreksel van de Kamer van Koophandel is vermeld.

Als onjuist gebruik wordt in ieder geval aangemerkt (...) het parkeren op de openbare weg van voertuigen voorzien van HA-platen. Parkeren is slechts toegestaan in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf (wanneer er tijdelijk onvoldoende ruimte is op het terrein van het bedrijf) of op een automarkt".

2.6. De berekening van de naheffingsaanslag als zodanig is op zichzelf niet in geschil.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

I. Kan belanghebbende aan de in 2.5.1 en 2.5.2 aangehaalde passages uit de (bijlage bij de) toezichtbeleidsbrief het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat in de onmiddellijke nabijheid van haar bedrijf de auto welke tot haar bedrijfsvoorraad behoort op de openbare weg mag staan zonder te zijn voorzien van HA-platen?

En, zo deze vraag ontkennend moet worden beantwoord:

II. Heeft de Inspecteur terecht gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag een boete opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De Inspecteur daarentegen meent dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder voor wat betreft belanghebbende, de door haar ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, kort weergegeven, toegevoegd:

3.2.1. Belanghebbende

Het is mij niet duidelijk waarom in de kop van het proces-verbaal van de uitspraak van het Kantongerecht Arnhem van 29 oktober 1999

- die in kopie als bijlage bij het bezwaarschrift was gevoegd- is vermeld: "Kenteken: HA-7189". Naar ik begreep was de auto die in die procedure centraal stond niet voorzien van HA-platen.

Het kan zijn dat de auto in verband met het rangeren van auto's op het bedrijfsterrein tijdelijk op de openbare weg heeft gestaan.

Er wordt altijd een sanctie opgelegd: zowel wanneer er mét HA-platen op de openbare weg geparkeerd wordt als wanneer dat zonder HA-platen gebeurt. Dát kan toch niet de bedoeling van de goedkeuring in de toezichtbeleidsbrief zijn?!

De waarschuwingsbrief die aan belanghebbende zou zijn uitgereikt na het bedrijfsbezoek op 21 maart 1997 is niet meer terug te vinden.

De omstandigheid dat de auto niet het gehele jaar waarop de aanslag betrekking heeft in de bedrijfsvoorraad was opgenomen zou reden moeten zijn de boete te matigen.

De stelling dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden wordt ingetrokken.

Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitsluitend wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bepaald overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief.

3.2.2. De Inspecteur

Het bij de pleitnota gevoegde (deel van het) rapport van het bezoek van de RDW aan belanghebbendes bedrijf op 21 maart 1997 betreft een andersoortige overtreding dan die welke in casu aan de orde is. Uit dat rapport blijkt dat belanghebbende op 21 maart 1997 twee auto's, voorzien van hetzelfde handelaarskenteken buiten zijn bedrijfsterrein had geparkeerd. Dat mag niet: één handelaarskenteken mag voor één auto worden gebruikt; er mogen niet meer auto's op één handelaarskenteken staan. Het ging toen derhalve niet om de vraag of een auto met een HA-plaat in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf op de openbare weg geparkeerd mag staan.

Aangezien op één handelaarskenteken in totaal vijf HA-platen gemaakt mogen worden (te weten twee langwerpige, twee vierkante en één ten behoeve van een motorrijwiel), is het mogelijk om voor twee auto's hetzelfde handelaarskenteken te gebruiken.

Niet wordt betwist dat belanghebbende de auto op de openbare weg had staan omdat er op haar terrein gebrek aan ruimte was. Evenmin wordt betwist dat de auto in de onmiddellijke nabijheid van belanghebbendes bedrijfsterrein was geparkeerd.

Wanneer bij controle wordt geconstateerd dat een auto ten onrechte op de openbare weg staat, wordt altijd een boete van 100% opgelegd.

Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de bestreden uitspraak, van de naheffingsaanslag en van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet juncto artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 zijn - voor zover te dezen van belang - met betrekking tot het gebruik van

motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.

4.2. Nadere regels ter uitvoering van onder meer het bepaalde in artikel 37 van de Wet zijn gesteld in het Kentekenreglement.

4.2.1. Op grond van artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement, is bepaald dat een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven. Met het parkeren van de auto op de openbare weg zonder deze te voorzien van HA-platen, heeft belanghebbende mitsdien gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement. Dat wordt niet anders - zo

belanghebbende dat met haar verklaring ter zitting heeft bedoeld te stellen - indien de auto slechts korte tijd en in verband met het rangeren van haar wagenpark op de openbare weg heeft gestaan. Het Hof verwijst te dezen naar het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2000, nr. 35 076, onder meer gepubliceerd in V-N 2000/14.17.

4.2.2. Op grond van het bepaalde in artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement, mag een handelaarskenteken uitsluitend worden

gebruikt indien met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf casu quo van degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven. Naar onder meer blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 1999,

nr. HR 930-97-V, gepubliceerd in VR 1999/75, moet deze bepaling aldus gelezen worden dat een handelaarskenteken slechts gebruikt mag worden voor een rit met een motorvoertuig die verband houdt met de werking, verkoop of aflevering van het motorvoertuig dat van het handelaarskenteken is voorzien. Het gebruik van een handelaarskenteken is mitsdien niet toegestaan wanneer het motorrijtuig op de openbare weg geparkeerd staat.

4.2.3. Op grond van het hiervóór in 4.2.1 en 4.2.2 overwogene moet worden vastgesteld dat het op grond van de regelgeving niet toegestaan is om tot de bedrijfsvoorraad behorende motorrijtuigen op de openbare weg te parkeren, ongeacht of dat mét of zonder handelaarskenteken geschiedt.

4.3. Nu, zoals onder 4.1 overwogen, de Wet met betrekking tot motorrijtuigen die tot een bedrijfsvoorraad behoren, de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden van toepassing verklaart, kan naar het oordeel van het Hof gepubliceerd beleid van de met de naleving van laatstbedoelde bepalingen belaste overheidsinstelling - de RDW -, op zichzelf ook voor de heffing van motorrijtuigenbelasting bij belastingplichtigen in rechte te honoreren vertrouwen wekken. De onder 2.5 hiervóór vermelde toezichtbeleidsbrief en de daarbij behorende bijlage kunnen mitsdien op zichzelf in rechte te beschermen vertrouwen wekken ten aanzien van de heffing van motorrijtuigenbelasting.

4.4. Naar het oordeel van het Hof kan aan de onder 2.5.1 en 2.5.2 aangehaalde passages uit de bijlage bij de toezichtbeleidsbrief evenwel niet het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat gebruikers van een handelaarskentekenbewijs auto's in de onmiddellijke omgeving van hun bedrijf mogen parkeren zonder gebruik te maken van HA-platen. In de eerste plaats is nadrukkelijk en zonder voorbehouden of uitzonderingen in de onder 2.5.1 geciteerde passage opgenomen dat het gebruik van de openbare weg met een voertuig uit de bedrijfsvoorraad zonder handelaarskenteken niet toegestaan is. In de tweede plaats volgt uit de kop en de context van de onder 2.5.2 aangehaalde passage dat de opstellers van de (bijlage bij de) toezichtbeleidsbrief in die passage het oog hebben gehad op situaties waarin wél HA-platen gebruikt worden, doch op onjuiste wijze. In die context bezien kan de volzin waarop belanghebbende zich beroept, te weten: "Parkeren is slechts toegestaan in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf.." niet anders worden begrepen dan dat parkeren op de openbare weg van voertuigen die zijn voorzien van HA-platen onjuist gebruik van handelaarskentekenplaten vormt, doch dat - bij wijze van uitzondering daarop - wordt toegestaan dat auto's mét

HA-platen in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf worden geparkeerd, onder meer wanneer er tijdelijk niet voldoende ruimte op het bedrijfsterrein is. Naar het oordeel van het Hof kan derhalve in de bijlage bij de toezichtbeleidsbrief in redelijkheid niet worden gelezen dat het toegestaan is om tot de bedrijfsvoorraad behorende motorvoertuigen zonder HA-platen in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf te parkeren.

4.5. Aan het onder 4.4 overwogene doet niet af het onder 3.2.1 vermelde, tot de gedingstukken behorende, proces-verbaal van de uitspraak van het kantongerecht Arnhem van 29 oktober 1999, waarop belanghebbende zich beroept. Het Hof leidt uit het proces-verbaal van die uitspraak af dat in die procedure centraal stond de vraag of er voor de appellant parkeergelegenheid dicht(er) bij zijn bedrijfsterrein was dan de plek waar de desbetreffende auto geparkeerd stond. Anders dan belanghebbende blijkens haar verklaring kennelijk begrepen heeft, acht het Hof, gelet op de inhoud van het proces-verbaal en de vermelding van het HA-kenteken in de kop van dat proces-verbaal, aannemelijk dat de desbetreffende auto in die procedure wel voorzien was van HA-platen.

4.6. Voor zover belanghebbende zich in haar pleitnota bedoelt te beroepen op vertrouwen, opgewekt door het bedrijfsbezoek van 21 maart 1997, vermag ook dat haar niet te baten. Uit de als bijlage bij de pleitnota gevoegde rapportage van het bedrijfsbezoek van 21 maart 1997 leidt het Hof, evenals de Inspecteur, af, dat de overtreding die bij dat bedrijfsbezoek werd geconstateerd bestond uit het op de openbare weg parkeren van verschillende motorrijtuigen met gebruikmaking van hetzelfde handelaarskenteken. Uit het vaststellen van die overtreding kan niet - a contrario - in rechte te beschermen vertrouwen gewekt worden dat parkeren op de openbare weg zonder

gebruikmaking van een handelaarskenteken toegestaan zou zijn.

4.7. Op grond van de artikelen 70 juncto 37 van de Wet is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de opgelegde boete van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is mitsdien sprake van een verzuim, als bedoeld in laatstgenoemd artikel. Op grond van § 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bedraagt de boete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van fl. 100,= en een maximum van fl. 10.000,=. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet in strijd

gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur door de verhoging op 100% van het nageheven bedrag aan belasting vast te stellen. Voorts vindt het Hof in de stelling van belanghebbende, dat de auto niet het gehele, aan de datum 15 februari 2000 voorafgane, jaar tot de bedrijfsvoorraad heeft behoord, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2001, nr. 36 575, onder meer gepubliceerd in V-N 2001/66.22, geen aanleiding de boete te matigen. Het Hof acht de boete van 100%, zowel absoluut als relatief, passend en geboden.

5. Proceskosten

Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.

6. Beslissing

Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, B.G. van Zadelhoff en

M.E. van Hilten, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 16 oktober 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 oktober 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.