Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-12-2003, AO1420, 01/02040

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-12-2003, AO1420, 01/02040

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 december 2003
Datum publicatie
8 januari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AO1420
Zaaknummer
01/02040
Relevante informatie
Ziekenfondswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2006] [Regeling ingetrokken per 2006-01-01] art. 15a

Inhoudsindicatie

In geschil is of de ingehouden en afgedragen premie Ziekenfondswet ad fl. 925,-- terecht uitsluitend voor het gedeelte ter grootte van de uit hoofde van voormeld winstinkomen verschuldigde premie ad fl. 468,-- op die premie in mindering is gebracht, conform het standpunt van de Inspecteur, dan wel of bij de aanslagregeling ten volle met de ingehouden en afgedragen premie ad fl. 925,-- rekening had moeten zijn gehouden, zoals belanghebbende verdedigt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/02040

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak d.d. 16 juli 2001 van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de premieheffing Ziekenfondswet voor het jaar 2000 opgelegd naar een premie-inkomen van fl. 5.782,--, na restitutie van het bedrag van een voorlopige aanslag en (gedeeltelijke) verrekening van ingehouden en afgedragen premie een en ander resulterend in een teruggaaf van fl. 575,--. (hierna: de aanslag). Bij zijn uitspraak op het tijdig tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Terzake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van belanghebbende van fl. 450,--. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 23 september 2003 te 's-Hertogenbosch. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord de heer A. Belanghebbendes gemachtigde is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbendes gemachtigde, bij op 12 augustus 2003 aangetekend naar het in het beroepschrift genoemde postadres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van plaats en tijdstip van de zitting. De griffier heeft voorts verklaard dat belanghebbendes gemachtigde voormeld, in de persoon van haar directeur, hem op 28 november 2003 telefonisch heeft bericht dat hij voormelde uitnodiging tijdig heeft ontvangen. In de tevens tot de gedingstukken behorende retourkaart, welke niet van een handtekening van de ontvanger is voorzien, is aangegeven dat de uitnodiging op 13 augustus 2003 is uitgereikt.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1. Belanghebbende drijft sinds 1 januari 1998 in het verband van een vennootschap onder firma met haar echtgenoot een timmerbedrijf. In dat kader geniet zij winst uit onderneming. In 2000 genoot belanghebbende, naast winst uit onderneming in verband met het timmerbedrijf, looninkomsten uit dienstbetrekking.

2.2. Bij de aanslagregeling is in verband met (winst)inkomen van belanghebbende uit het timmerbedrijf uitgegaan van een premie Ziekenfondswet van fl. 468,-- (8,1% van fl. 5.782,--), met toepassing van artikel 3d van de Ziekenfondswet. Door de werkgever(s) van belanghebbende is in verband met looninkomsten uit dienstbetrekking in 2000 fl. 925,-- premie Ziekenfondswet ingehouden en afgedragen, met toepassing van (onder meer) artikel 3 van de Ziekenfondswet.

2.3. Bij de regeling van de aanslag, welke per saldo resulteerde in een restitutie van fl. 575,--, is evengemeld bedrag ad fl. 925,-- voor een gedeelte van fl. 468,-- in mindering gebracht op voormeld premiebedrag ad fl. 468,--, zodat de verschuldigde premie Ziekenfondswet in verband met het winstinkomen op nihil uitkwam en uitkomt. Van de fl. 925,-- resteerde na de aanslagregeling een bedrag van (fl. 925,-- - fl. 468,-- =) fl. 457,-- aan ingehouden en afgedragen premie Ziekenfondswet dat niet werd teruggegeven of verrekend.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen.

3.1. In geschil is of de ingehouden en afgedragen premie Ziekenfondswet ad fl. 925,-- terecht uitsluitend voor het gedeelte ter grootte van de uit hoofde van voormeld winstinkomen verschuldigde premie ad fl. 468,-- op die premie in mindering is gebracht, conform het standpunt van de Inspecteur, dan wel of bij de aanslagregeling ten volle met de ingehouden en afgedragen premie ad fl. 925,-- rekening had moeten zijn gehouden, zoals belanghebbende verdedigt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrond verklaring van haar beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en (verdere) teruggaaf van een bedrag van (fl. 925,-- - fl. 468,-- =) fl. fl. 457,--. De Inspecteur concludeert tot ongegrond verklaring van belanghebbendes beroep.

4. Beoordeling van het geschil.

4.1. Artikel 15a, lid 1, van de Ziekenfondswet is opgenomen in hoofdstuk II (De verzekering) onder C (De Geldmiddelen).

Die bepaling luidt als volgt.

"Onverminderd hetgeen bij of krachtens artikel 17 omtrent de daarbedoelde nominale premie is bepaald, is de verzekerde, bedoeld in artikel 3d, eerste lid, een premie verschuldigd tot een door Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen te bepalen percentage over het inkomen, bedoeld in artikel 36, vierde, zevende en achtste lid.".

Belanghebbende was in verband met haar winstinkomen uit het timmerbedrijf verzekerde, bedoeld in voormeld artikel 3d, eerste lid.

4.2. Artikel 3, lid 1, onderdeel a, van de Ziekenfondswet, voor zover hier van belang, luidt als volgt.

"Verzekerd is de werknemer in de zin van de Ziektewet, wiens loon, verdiend in een of meer dienstbetrekkingen in de zin van de Ziektewet, niet meer bedraagt dan ... .".

Belanghebbende was in verband met haar loon uit dienstbetrekking verzekerd in de zin als evengemeld.

4.3. Gelet op het vorenstaande was belanghebbende in 2000 zowel verzekerd ingevolge artikel 3d, eerste lid van de Ziekenfondswet als ingevolge artikel 3 van die Wet.

4.4. Artikel 15a, lid 4, van de Ziekenfondswet, voor zover hier van belang, luidt als volgt.

"Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van degene die bij of krachtens artikel 3d, eerste lid, verzekerd is, de reeds uit hoofde van artikel 15, eerste lid, (...) betaalde procentuele premie in mindering gebracht tot maximaal de ingevolge het eerste lid verschuldigde premie.".

De "reeds uit hoofde van artikel 15, eerste lid betaalde premie" ziet op de inhouding en afdracht van premie door de werkgever.

4.5. Blijkens het bepaalde in voormeld 15a, lid 4, wordt in de situatie als die van belanghebbende met de ingehouden en afgedragen loonbelasting slechts voor een gedeelte rekening gehouden, een en ander als in die bepaling aangegeven. Blijkens het in 2.3 vermelde is bij de aanslagregeling een en ander aldus geëffectueerd. De Ziekenfondswet voorziet in bedoelde situatie er niet in dat met de ingehouden en afgedragen premie volledig wordt rekening gehouden.

4.6. Belanghebbende heeft in verband met die wettelijke beperking aangevoerd dat die beperking in strijd is met doel en strekking van de "Ziekenfondswet Zelfstandigen", dat tijdens de Kamerbehandeling van de verplichte ziekenfondsverzekering uitdrukkelijk naar voren is gekomen dat voor kleine zelfstandigen een lastenverlichting werd beoogd, dat het beoogde draagkrachtbeginsel een beperking als de onderhavige in de weg staat en dat gelet op de uitgangspunten en doel en strekking van bedoelde wettelijke regeling het redelijk en billijk is dezelfde heffingssystematiek toe te passen als in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

4.7. De bewoordingen van artikel 15a, lid 4, van de Ziekenfondswet zijn duidelijk. Die bewoordingen laten geen andere interpretatie toe dan in 4.5 vermeld.

4.8. Blijkens het in 4.6 vermelde heeft belanghebbende voorts een beroep gedaan op de redelijkheid en de billijkheid.

4.9. Ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, moet de rechter evenwel volgens de wet rechtspreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.

4.10. Voor zover het beroep van belanghebbende strekt tot het doen van een beroep de op hardheidsclausule, is het Hof - met de

Staatssecretaris van Financiën blijkens punt 3.3 van zijn Besluit van 25 november 2003 nr. CPPP 2003.462M - van oordeel dat bij artikel 15a, lid 4, van de Ziekenfondswet een beroep op de hardheidsclausule mogelijk is. Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behoudt de toepassing van de hardheidsclausule echter voor aan de Minister van Financiën, zodat de administratieve rechter in belastingzaken daaromtrent niet tot oordelen bevoegd is.

4.11. Gelet op het vorenstaande moet de in geschil zijnde vraag in de door de Inspecteur voorgestane zin worden beantwoord. Belanghebbendes beroep is ongegrond.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 10 december 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 december 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.