Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2003, AO5105, 01/01923
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2003, AO5105, 01/01923
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 november 2003
- Datum publicatie
- 8 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:AO5105
- Zaaknummer
- 01/01923
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Dreef belanghebbende in de onderhavige periode door te bemiddelen bij de verkoop van schepen een onderneming in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet)?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01923
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het Managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost Brabant, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de na te melden naheffingsaanslagen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer A over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 21.815,= aan enkelvoudige belasting.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tijdig en regelmatig tegen de bestreden uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 225,= (€ 102,10). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 1 augustus 2003 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
1.4. Het Hof heeft vervolgens aangekondigd dat over 14 dagen een mondelinge uitspraak zal worden gedaan en heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5. Het Hof heeft op 15 augustus 2003 te 's-Hertogenbosch mondeling uitspraak gedaan.
Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 21 augustus 2003 aangetekend aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake van dit verzoek heeft hij een recht van € 87,50 voldaan.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende heeft in de betrokken periode bemiddeld bij de totstandkoming van overeenkomsten van aan- en verkoop van boten. Belanghebbende werkte te dezen samen met B B.V. (hierna: B B.V.). B B.V. exploiteerde een jachthaven. Aanbieders van schepen, veelal pleziervaartuigen, werden door belanghebbende of door B B.V. in contact gebracht met potentiële kopers. Van elke verkoop tussen derden welke tot stand kwam waarbij door belanghebbende of B B.V. bemiddelingsactiviteiten hadden verricht, bracht B B.V. een provisie in rekening bij de verkoper. Belanghebbende had met B B.V. de afspraak dat hij tegenover zijn bemiddelingsactiviteiten, gerechtigd was tot één derde van alle aldus door B B.V. ontvangen provisies. Belanghebbende stuurde te dier zake facturen naar B B.V. waarop hij aan B B.V. het door hem te ontvangen één derde deel van de door B B.V. ontvangen provisies in rekening bracht. Aldus behaalde belanghebbende de volgende ontvangsten uit zijn bemiddelingsactiviteiten:
jaar: provisie-omzet (fl.)
1996 39.986,--
1997 43.853,--
1998 51.561,--
1999 10.500,--.
2.2. Op 14 november 2000 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Hiervan is een rapport d.d. 22 februari 2001 opgemaakt. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat belanghebbende is aan te merken als ondernemer voor de omzetbelasting.
2.3. Op 19 maart 2001 heeft belanghebbende een factuur met omzetbelasting aan B B.V. gezonden met het verzoek deze factuur te betalen. B B.V. heeft dit geweigerd.
2.4. De Inspecteur heeft uitgaande van het feit dat belanghebbende de omzetbelasting niet kon nafacturen de naheffing als volgt berekend:
Jaar 1996 1997 1998 1999
Nageheven enkelvoudige
Belasting in guldens 5.878 6.485 7.615 1.837
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Dreef belanghebbende in de onderhavige periode door te bemiddelen bij de verkoop van schepen een onderneming in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet)?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zakelijk weergegeven stelt belanghebbende het volgende ter motivering van zijn standpunt:
Ik stel dat ik door bemiddelingsactiviteiten uit te oefenen tegen een beloning, in aanmerking moet worden genomen als uitoefenaar van een vrij beroep. Ik verbind aan deze kwalificatie de conclusie dat ik geen ondernemer ben in de zin van artikel 7 van de Wet.
Zakelijk weergegeven stelt de Inspecteur het volgende ter motivering van zijn standpunt:
Belanghebbende voldoet aan de eisen voor ondernemerschap voor de omzetbelasting.
3.3. Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende het volgende toegevoegd:
- Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of belanghebbende in de onderhavige periode door te bemiddelen bij de verkoop van schepen, een onderneming dreef in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
- Bij verkoop van particulier aan particulier wordt geen omzetbelasting geheven.
- Ik sta niet bij de Kamer van Koophandel ingeschreven.
- Ik dacht dat B B.V. mijn 1/3 deel als onkosten boekte. Ik heb nooit inzage gehad in hun boekhouding.
- Ik werkte alleen, mijn 1/3 deel zag ik als salaris.
3.4. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Inspecteur het volgende toegevoegd:
- Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of belanghebbende in de onderhavige periode door te bemiddelen bij de verkoop van schepen, een onderneming dreef in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
- Belanghebbende verricht activiteiten in het economisch verkeer en schrijft facturen uit.
- B B.V. heeft gesteld dat de het 1/3 deel inclusief af te dragen omzetbelasting was.
4. Conclusies van partijen
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag. De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard is het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of belanghebbende in de onderhavige periode door te bemiddelen bij de verkoop van schepen, een onderneming dreef in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, zoals de inspecteur betoogt, dient het beroep te worden verworpen, en indien dat antwoord ontkennend luidt, gelijk belanghebbende betoogt, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dienen de uitspraak alsmede de aanslag te worden vernietigd.
5.2. Ingevolge het gestelde in artikel 7 van de Wet wordt als ondernemer aangemerkt ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent, waarbij onder "bedrijf" mede is te verstaan: beroep.
5.3. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit de feiten onder 2.1 voort dat belanghebbende op meer dan incidentele wijze deelnam aan het economische verkeer.
5.4. Belanghebbende stelt dat hij door aldus bemiddelingsactiviteiten uit te oefenen tegen een beloning, in aanmerking moet worden genomen als uitoefenaar van een vrij beroep. Hij verbindt aan deze kwalificatie de conclusie dat hij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet.
5.5. Naar het oordeel van het Hof vindt de stelling van belanghebbende geen steun in het recht. Zo al belanghebbende niet een bedrijf uitoefent in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet, vallen zijn bezigheden toch in ieder geval onder de term "beroep" als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, van dat artikel. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur. Het beroep dient te worden verworpen.
5.6. Het Hof merkt ten overvloede nog op dat te dezen niet van belang is de vraag op welke wijze B B.V. handelde ten aanzien van de aan haar opgelegde verplichtingen in het kader van de Wet. Ook al zou B B.V. niet, of op onjuiste dan wel onvolledige wijze aan die verplichtingen voldoen, ontslaat zulks belanghebbende niet ervan zijn wettelijke verplichtingen op correcte wijze te verrichten.
6. Het griffierecht en de proceskosten
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 24 november 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 24 november 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.