Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, BH1575, 02/03064
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2003, BH1575, 02/03064
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2003
- Datum publicatie
- 2 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2003:BH1575
- Zaaknummer
- 02/03064
Inhoudsindicatie
a verwijzing is nog in geschil of de kosten die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht bij de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting niet leiden tot een overschrijding van de raming van de aan het heffen van de parkeerbelasting verbonden kosten. De ambtenaar van de betreffende gemeente weet het Hof te overtuigen van het feit dat de parkeerwachters geen "melkertbanen" zijn, dat de overheadkosten reëel zijn ingeschat en dat de totale raming aan kosten lager is dan de geraamde opbrengst. Het Hof bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 02/03064
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van de chef van de afdeling financiën van de bestuursdienst van de gemeente Z (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, aanslagnummer 000000.0000.0000.
1. Ontstaan en loop van het geding
De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 1,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 65,-- aan kosten.
Na bezwaar heeft de ambtenaar de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot het bedrag van de enkelvoudige belasting.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Z hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 juni 2002, nr. 36.855 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
De ambtenaar (sinds 1 januari 2001 het hoofd van de sectie Belastingen en Verzekeringen van de afdeling FAR van de Bestuursdienst) heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend.
Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die memorie gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 14 mei 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord de ambtenaar.
Belanghebbende is niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat hij bij op 31 maart 2003 naar het door belanghebbende opgegeven postadres verzonden uitnodiging met ontvangstbevestiging, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennis gegeven van plaats, dag en uur der mondelinge behandeling.
Uit de tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging blijkt dat evenbedoelde oproeping op 1 april 2003 aan het evenbedoelde adres is uitgereikt aan een persoon die voor ontvangst heeft getekend.
De ambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof. Bij de pleitnota heeft de ambtenaar twee bijlagen, een machtiging en een afschrift van de factuur van de Rijksdienst voor het wegverkeer, overgelegd. De pleitnota met bijlagen zal in afschrift bij deze uitspraak aan belanghebbende worden toegezonden. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar onderdeel 3 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is tussen partijen nog in geschil het antwoord op de vraag of het kostenbedrag per naheffingsaanslag voor 1998 (ƒ 65,--) het bedrag dat zou zijn berekend indien voor dat jaar ramingen zouden zijn gemaakt, overtreft. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de ambtenaar ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De ambtenaar heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat met betrekking tot de in het Kostenoverzicht naheffingsaanslag parkeerbelasting 1998 opgenomen Overheadkosten gesteld kunnen worden op een bedrag van ƒ 76.018,50.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof verstaat, tot vermindering van de naheffingaanslag tot ƒ 1,-- aan enkelvoudige belasting.
De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Het Hof is van oordeel dat nu de retourkaart ter zake van de aan belanghebbende gerichte oproeping ondertekend is terugontvangen, belanghebbende op regelmatige wijze is opgeroepen.
4.2.1. De ambtenaar heeft tegenover de betwisting door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de geraamde kosten van de inning van de niet betaalde parkeerbelasting voor het jaar 1998, zoals weergegeven in het Kostenoverzicht naheffingsaanslag parkeerbelasting 1998 (hierna: Kostenoverzicht), per nageheven aaneengesloten parkeerperiode meer bedragen dan ƒ 65,--. Het Hof neemt daarbij het volgende in overweging.
4.2.2. Met betrekking tot de bij het Kostenoverzicht opgevoerde personeelslasten van ƒ 321.664,-- voor de bezetting van 3,6 formatieplaatsen heeft belanghebbende na verwijzing uitsluitend nog aangevoerd dat het hier zogenaamde "Melkertbanen" betreft waarbij de subsidie op die personeelslasten alsnog in mindering moet komen. De ambtenaar stelt daartegen, en het Hof acht dit geloofwaardig, dat de functie van parkeercontroleurs een reguliere baan betreft waarin niet is voorzien door personen die in aanmerking komen voor die zogenaamde "Melkertbanen". Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende. Aangezien het Hof geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van dat bedrag kan het standpunt van de ambtenaar dat de personeelslasten tot een bedrag van ƒ 180.935,= in het Kostenoverzicht in aanmerking moeten worden genomen worden gevolgd.
4.2.3. Het bedrag van ƒ 2.500,-- ter zake van de initiële kosten aansluiting op het Kentekenregister is, gezien de factuur voor het jaar 1998 van de Rijksdienst voor het wegverkeer aan de gemeente Z terecht in het Kostenoverzicht opgenomen.
4.2.4. Met betrekking tot de overheadkosten door belanghebbende kennelijk abusievelijk overheidkosten genoemd, merkt het Hof op dat de ambtenaar die in zijn pleitnota alsnog heeft gespecificeerd in kosten huisvesting en kosten facilitaire zaken tot een totaalbedrag van ƒ 135.144,--. Aangezien het Hof geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van dat bedrag kan het nadere standpunt van de ambtenaar dat die kosten tot een bedrag van ƒ 76.018,50 in het Kostenoverzicht in aanmerking moeten worden genomen worden gevolgd.
4.3. Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord zodat het gelijk aan de zijde van de ambtenaar is en moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 16 juli 2003 door A.J. van Soest, voorzitter, A. Bijlsma en J.Th. Simons, en op die dag in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 16 juli 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.