Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-01-2004, AO4907, 00/03150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-01-2004, AO4907, 00/03150

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 januari 2004
Datum publicatie
4 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4907
Formele relaties
Zaaknummer
00/03150
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft uitsluitend nog de volgende vragen:

3.1.1. Moeten de woning en de bedrijfsgebouwen voor de heffing van het rioolrecht als één eigendom in de zin van de verordening worden beschouwd?

3.1.2. Is bij de vaststelling van de aanslag rioolrecht aansluitheffing terecht uitgegaan van het tarief voor niet-woningen?

3.1.3. Leidt het tarief voor niet-woningen, artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de verordening, in het geval van belanghebbende tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing?

3.1.4. Wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden nu belanghebbende met enkel een drukriolering in de heffing van het rioolrecht wordt betrokken en agrariërs die geen aansluiting op het riool hebben niet in die heffing worden betrokken?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 00/03150

1. HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

2. U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Oss (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de van hem bij Facturen 2000, heffingenbiljetnummer 1, geheven onroerende zaakbelastingen en rioolrecht voor het jaar 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij gedagtekende schriftelijke kennisgevingen (hierna: de aanslagen) vermeld op bovenstaande Facturen 2000, is in de onroerende-zaakbelastingen een aanslag gebruikersbelasting opgelegd naar een tarief van ƒ 7,19 en een aanslag eigenarenbelasting naar een tarief van ƒ 8,98 beide uitgaand van een WOZ-waarde van ƒ 778.000,--. In het rioolrecht is een rioolaansluitrecht geheven naar een oppervlakte van het perceel van 6.000 m2.

Na tegen deze aanslagen gemaakt bezwaar heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak, welke is gedagtekend 22 september 2000, die aanslagen gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij van hem een griffierecht is geheven van ƒ 60,-- (? 27,23).

De ambtenaar heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 19 november 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigden van belanghebbende, alsmede de ambtenaar.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Ter zitting heeft belanghebbende, zonder bezwaar van de wederpartij, een tweetal overeenkomsten van maatschap en een akte houdende aanvullende overeenkomst van maatschap overgelegd. De ambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's, de daarbij overgelegde bijlagen en de overgelegde overeenkomsten tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn standpunt nader toe te lichten en de ambtenaar de gelegenheid geboden schriftelijk zijn weerwoord te geven. De met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

Het onderzoek ter zitting is met gesloten deuren hervat op 31 oktober 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigden van belanghebbende, alsmede de ambtenaar.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De ambtenaar heeft met toestemming van de wederpartij een recente luchtfoto overgelegd. Het Hof rekent deze pleitnota en de overgelegde luchtfoto tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is, voor zover te dezen van belang, eigenaar en gebruiker van een perceel grond met daarop een woning en drie bedrijfsgebouwen gelegen aan de Astraat 1 te Y deel uitmakend van het kadastrale perceel gemeente Y sectie A nummer 1. Tezamen met zijn echtgenote bewoont hij de woning en exploiteren zij in de bedrijfsgebouwen een melkvee- en varkenshouderij. De drie bedrijfsgebouwen bestaan uit een vleesvarkensstal, een melkveestal en een jongveestal met machineruimte.

2.2. De woning is aangesloten op een zogenaamd drukriolering, een rioolaansluiting waarop geen hemelwater mag worden afgevoerd. Het hemelwater van het gehele perceel, woning en bedrijfsgebouwen wordt afgevoerd deels in een aan belanghebbende toebehorende, achter de bedrijfsgebouwen gelegen, sloot en deels in de grond.

2.3. De Verordening Rioolrechten Oss 2000 (hierna: de verordening), vastgesteld bij openbare raadsvergadering van 5 november 1999 en bekendgemaakt door mededeling in het weekblad Regio Oss van 17 november 1999 dat de verordening is vastgesteld en is opgenomen in de losbladige bundel bij het gemeentelijk informatiecentrum en dat de verordening daar ter inzage ligt, bepaalt voorzover te dezen van belang:

"Artikel 1.

Begripsomschrijvingen.

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;

b. onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;

c. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak.

d. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.

Artikel 2.

Belastbaar feit en belastingplicht.

1. Onder de naam "rioolrecht" wordt geheven:

a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en

b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een eigendom -niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3- ten gebruike heeft afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3.

Zelfstandige gedeelten.

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt."

en:

"Artikel 5.

Belastingtarieven.

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bedraagt per eigendom:

a. welke in hoofdzaak worden gebruikt als woning, per jaar ƒ 208,50;

b. welke niet in hoofdzaak worden gebruikt als woning, bij een kavelgrootte:

3. tot 1.000 m2, per jaar ƒ 208,50;

4. van 1.000 m2 tot 2.000 m2, per jaar ƒ 417,00;

5. van 2.000 m2 tot 4.000 m2, per jaar ƒ 625,50;

6. van 4.000 m2 tot 8.000 m2, per jaar ƒ 834,00;

7. van 8.000 m2 tot 50.000 m2, per jaar ƒ l.668,00;

8. groter dan 50.000 m2, per jaar ƒ 7.297,50.

2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor eigendommen per jaar ƒ 40,44.

3 Voor eigendommen welke niet uitsluitend worden gebruikt als woning, geldt een extra recht bij een waterverbruik van meer dan 125 m3 per jaar, per volle eenheid van 10 m3 meer afgevoerd afvalwater ƒ 3,24.".

2.4. Aan belanghebbende zijn voor de onroerende-zaakbelastingen aanslagen opgelegd in gebruikersbelasting tot een bedrag van ƒ 1.114,-- en in eigenarenbelasting tot een bedrag van ƒ 1.391,--; voor het rioolrecht is een rioolaansluitrecht geheven tot een bedrag van ƒ 834,--.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft uitsluitend nog de volgende vragen:

3.1.1. Moeten de woning en de bedrijfsgebouwen voor de heffing van het rioolrecht als één eigendom in de zin van de verordening worden beschouwd?

3.1.2. Is bij de vaststelling van de aanslag rioolrecht aansluitheffing terecht uitgegaan van het tarief voor niet-woningen?

3.1.3. Leidt het tarief voor niet-woningen, artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de verordening, in het geval van belanghebbende tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing?

3.1.4. Wordt het gelijkheidsbeginsel geschonden nu belanghebbende met enkel een drukriolering in de heffing van het rioolrecht wordt betrokken en agrariërs die geen aansluiting op het riool hebben niet in die heffing worden betrokken?

Belanghebbende beantwoordt de vragen 3.1.1 en 3.1.2 ontkennend en de vragen 3.1.3 en 3.1.4 bevestigend, de ambtenaar beantwoordt die vragen in tegengestelde zin.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Mijn verzet tegen de aanslagen in de onroerendezaak-belastingen laat ik varen, die aanslagen zijn niet meer in geschil.

Gezien de luchtfoto en gehoord de uitleg ter zitting stel ik mij niet meer op het standpunt dat het aantal m³ waarnaar de aanslag rioolrecht aansluitheffing is opgelegd, onjuist is.

Ik stel mij niet op het standpunt dat de verordening onverbindend is, maar stel dat die verordening voor het rioolaansluitrecht tot een onredelijke heffing leidt.

Mijn tijdens de eerste zitting ingenomen stelling dat er sprake is van verschillende gebruikers trek ik in.

9. De ambtenaar

Het uitgangspunt van 6000 m2 betreft de ondergrond voorzover die dienstig is aan de woning en de bedrijfsgebouwen zoals dat bij de WOZ-beschikking is vastgesteld.

Hemelwater moet voor de verordening eveneens worden aangemerkt als afvalstof. Ook perceeleigenaren die geen aansluiting hebben op het riool hebben profijt van dat riool nu zij daardoor geen hemelwater van de buurerven hoeven te verwerken voorzover dat via het riool wegstroomt.

Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel moet worden verworpen nu belanghebbende niet vergelijkbaar is met agrariërs die niet zijn aangesloten op het riool en dientengevolge niet in de heffing van het rioolrecht worden betrokken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een waarbij enkel de woning in de heffing wordt betrokken en belast wordt naar het tarief voor woningen.

De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van 22 september 2001.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Vaststaat dat de woning, de stallen en de ondergrond worden gebruikt als woning met bedrijfsruimte voor de melkvee- en varkenshouderij. Het Hof is van oordeel dat het gebruik van de woning en de bedrijfsgebouwen in een geval als hier aan de orde een zodanige samenhang heeft dat sprake is van één eigendom in de zin van artikel 3 van de verordening. Het Hof neemt hierbij met name in overweging dat het daadwerkelijk gebruik van de bedrijfsgebouwen, het houden van levend vee, een onmiddellijke nabijheid van de exploitant van die veehouderij vereist zodat de woning in die mate dienstig is aan het gebruik van de bedrijfsgebouwen dat die bedrijfsgebouwen en de woning als één geheel moeten worden beschouwd. De omstandigheid dat ook op andere wijze van de woning en de bedrijfsgebouwen gebruik kan worden gemaakt doet daar niet aan af nu van dat mogelijke gebruik in het onderhavige tijdvak geen sprake is. Vraag 3.1.1 moet op grond van het vorenstaande bevestigend worden beantwoord.

4.2. Van de onderhavige eigendom, een woning met drie bedrijfsgebouwen die als bovenvermeld in gebruik zijn, kan niet redelijkerwijs worden geoordeeld dat die eigendom hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning zodat het tarief voor niet-woningen terecht is toegepast. Vraag 3.1.2 moet derhalve eveneens bevestigend worden beantwoord.

4.3. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zich niet op het standpunt te stellen, dat de verordening onverbindend is. Alsdan heeft de rechter in belastingzaken niet de vrijheid om op grond van de omstandigheid dat in een individueel geval heffing volgens de verordening leidt tot een onredelijk resultaat, een juiste toepassing van die verordening in dat individuele geval achterwege te laten. Nu vaststaat dat belanghebbende terecht in het rioolaansluitrecht is betrokken naar het tarief voor niet-woningen, kan het Hof niet het tarief van woningen van toepassing verklaren. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de wijze waarop de gemeente Oss gebruik heeft gemaakt van de vrijheid het tarief van het rioolrecht te differentiëren, in strijd is met algemene rechtsbeginselen of leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.

4.4. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel moet worden verworpen. Nu belanghebbende een aansluiting op het riool heeft, waarbij de aard of het type van die aansluiting niet van belang is, is geen sprake van een geval gelijk aan dat van personen, die niet over een dergelijke aansluiting beschikken. Dit klemt temeer nu dit onderscheid, het wel of geen aansluiting hebben op het riool, bepalend is voor het al dan niet belastingplichtig zijn in de zin van de verordening. Vraag 3.1.4 moet derhalve ontkennend worden beantwoord.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de ambtenaar zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, N. van Beelen en J.Th. Simons, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 23 januari 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 januari 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.