Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2004, AO5236, 01/01401
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2004, AO5236, 01/01401
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 januari 2004
- Datum publicatie
- 9 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2004:AO5236
- Zaaknummer
- 01/01401
Inhoudsindicatie
In geschil is of de Inspecteur terecht over een belastbaar inkomen van fl. 54.468,-- heeft nagevorderd, hetgeen belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Daarbij houdt partijen onder meer verdeeld het antwoord op de vraag of sprake is van een navordering belemmerend ambtelijk verzuim van de Inspecteur.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01401
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer N.te B (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te Middelburg van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Zuidwest van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996, met dagtekening 27 januari 2001 en onder nummer 0000.00.000.H67, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 54.468,-- (hierna: de navorderingsaanslag). Bij de navorderingsaanslag is geen boete opgelegd. De navorderingsaanslag is, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,--
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 25 juni 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer P. van R Administratiekantoor te R, als gemachtigde van belanghebbende, en namens de Inspecteur de heer A.
1.4. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen schriftelijk verzocht inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende heeft in 1993 een personenauto (Opel Kadett, bouwjaar 1990) gekocht. De koopsom voor die personenauto, inclusief accessoires, bedroeg fl. 21.435,--.
2.2. Voormelde koop geschiedde tegen inruil van een personenauto ter waarde van fl. 2.075,--. Bij de aflevering van de in 2.1 vermelde personenauto werd door belanghebbende contant een bedrag van fl. 360,-- voldaan. Het restant van de koopsom, bedragende (fl. 21.435,-- - fl. 2.075,-- - fl. 360,-- =) fl. 19.000,--, werd gefinancierd.
2.3. Van voormelde koop en financiering werd een koop- en financieringsovereenkomst opgemaakt welke, voor wat betreft belanghebbende en zijn echtgenote, op 18 juni 1993 werd ondertekend.
2.4. In dat stuk is vermeld dat de kredietvergoeding fl. 7.294,40 bedroeg en het totale door belanghebbende verschuldigde bedrag (fl. 19.000,-- + fl. 7.294,40 =) fl. 26.294,40. Het door belanghebbende verschuldigde bedrag diende ingevolge de financieringsovereenkomst te worden terugbetaald in 60 achtereenvolgende maandelijkse termijnen, ieder groot fl. 438,24, waarvan de eerste termijn op 18 juli 1993 verviel. Na betaling van die 60 maandelijkse termijnen zou voormelde lening op 18 juni 1998 geheel zijn afgelost. Algehele aflossing van de lening, met betaling tot de nog verschuldigde rente, geschiedde evenwel vervroegd. Die aflossing vond eind maart 1996 plaats.
2.5. In afwijking van hetgeen in de financieringsovereenkomst omtrent voormelde maandelijkse termijnbetalingen ad fl. 438,24 was overeengekomen, werd de belanghebbende in 1993 in rekening gebrachte rente lineair bepaald. Bij brief van 6 januari 1994 kreeg belanghebbende van zijn financier (hierna: Opel Credit) bericht dat de fiscaal aftrekbare vergoeding over het jaar 1993 fl. 729,42 bedroeg. Bij brief van 1 februari 1995 berichtte Opel Credit belanghebbende dat de fiscaal aftrekbare kredietvergoeding over 1994 fl. 2.213,03 bedroeg en dat "de berekeningsmethodiek" was "gewijzigd van een lineaire naar een annuiteitenberekening", omdat "deze methode beter aansluit bij de door u betaalde kredietvergoeding". Bij brief van 1 februari 1996 berichtte Opel Credit dat de fiscaal aftrekbare kredietvergoeding over 1995 fl. 1.771,74 bedroeg en het openstaande saldo van "uw lening" per 31 december 1995 fl. 13.147,20. Bij brief van 28 februari 1997 liet Opel Credit belanghebbende weten dat de fiscaal aftrekbare kredietvergoeding over het jaar 1996 fl. 2.055,75 bedroeg. In bedoelde brieven is steeds vermeld dat "in deze opgave wij geen rekening hebben gehouden met de eventueel over genoemd jaar aan u toegekomen rente-restitutie(s)".
2.6. In verband met voormelde, vervroegde aflossing ontving belanghebbende van Opel Credit bij brief van 19 maart 1996 een opgave van het nog door hem te betalen bedrag. Voor belanghebbende werd een te betalen bedrag berekend van fl. 11.832,48 als "bruto saldo". Daarop kwam fl. 1.193,61 aan "renterestitutie" in mindering.
Voor belanghebbende resteerde ter finale kwijting derhalve een bedrag te voldoen van (fl. 11.832,48 - fl. 1.193,61 =) fl. 10.638,87. Dat bedrag werd door belanghebbende aan Opel Credit overgemaakt. Afschrijving van de rekening van belanghebbende geschiedde met valutadatum 23 maart 1996.
2.7. In een e-mail bericht van 1 september 2003 liet Opel Credit belanghebbende onder meer weten dat "in 1996 er slechts rente is berekend van januari t/m april = Dfl. 481,71 +/+ boeterente i.v.m. vervroegde inlossing (2% van fl. 19.000,--) Dfl. 380,-- = totaal fl. 861,71". Dat e-mail bericht vormt een reactie op een brief van 30 juli 2003 van belanghebbendes gemachtigde voornoemd, gericht aan Directie Ford Credit te Z.
2.8. Voorafgaand aan de mededeling omtrent de in 1996 aan belanghebbende berekende rente, berichtte Opel Credit belanghebbende in het e-mail bericht het volgende.
"Door u opgevoerd als fiscaal aftrekbare kredietvergoeding:
1993: Dfl. 726,42
1994: Dfl. 2.213,03
1995: Dfl. 1.741,74
1996: Dfl. 2.055,75
Totaal opgegeven: Dfl. 6.736,94
Totale kredietvergoeding volgens overeenkomst: Dfl. 7.294,40
Volgens annuïteitenoverzicht zou dit als volgt zijn gespecificeerd:
1993: Dfl. 1.254,29
1994: Dfl. 2.213,06
1995: Dfl. 1.771,73
1996: Dfl. 2.055,32 -/- renterestitutie volgens onze brief van
19-03-1996 Dfl. 1.193,61 = Dfl. 861,71
Totaal aan te geven: Dfl. 6.100,79.
Dit betekent dat er Dfl. 636,15 teveel is aangegeven.
Inderdaad is er over 1993 te weinig opgegeven, omdat die opgave
gebaseerd was op een lineaire berekening.
Echter over 1996 is teveel opgegeven. Op onze opgave staat vermeld
dat er geen rekening is gehouden met renterestitutie.".
2.9. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 heeft belanghebbende in verband met in 1996 aan Opel Credit betaalde rente een bedrag van fl. 2.056,-- opgevoerd als fiscaal aftrekbare persoonlijke verplichting. Dat bedrag komt (nagenoeg) overeen met het door Opel Credit in zijn brief d.d. 28 februari 1997 aan belanghebbende genoemde bedrag ad fl. 2.055,75, een en ander als vermeld in 2.5. De in 2.6 vermelde brief d.d. 19 maart 1996 van Opel Credit heeft belanghebbende niet bij zijn aangifte gevoegd.
2.10. Bij de navorderingsaanslag, opgelegd in verband met een bij de Inspecteur binnengekomen renseignement, heeft de Inspecteur voormeld, door belanghebbende als persoonlijke verplichting opgevoerde bedrag ad fl. 2.056,-- gecorrigeerd met fl. 1.193,-- (een afronding van het in 2.6 vermelde bedrag ad fl. fl. 1.193,61) en in verband daarmee het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen ad fl. 53.275,-- met fl. 1.193,-- verhoogd tot
fl. 54.468,--.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de Inspecteur terecht over een belastbaar inkomen van fl. 54.468,-- heeft nagevorderd, hetgeen belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Daarbij houdt partijen onder meer verdeeld het antwoord op de vraag of sprake is van een navordering belemmerend ambtelijk verzuim van de Inspecteur.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen geen andere argumenten aangevoerd.
3.3. In zijn beroepschrift concludeert belanghebbende tot
vernietiging van de bestreden uitspraak. Naar het Hof begrijpt concludeert belanghebbende in zijn beroepschrift tevens tot vernietiging van de navorderingsaanslag. In verband met de bij voormeld e-mail bericht van Opel Credit verkregen informatie concludeert belanghebbende in zijn brief van 5 september 2003 aan het Hof nader tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van maximaal (fl. 53.275,-- + fl. 636,15 =) fl. 53.911,-- (afgerond).
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het e-mail bericht d.d. 1 september 2003 van Opel Credit. De opgave in het e-mail bericht betreffende de in 1996 aan belanghebbende berekende rente (fl. 861,71) komt (nagenoeg) overeen met het in de brief d.d. 28 februari 1997 van Opel Credit genoemde bedrag van fl. 2.055,75, nadat daarop de in de brief d.d. 19 maart 1996 vermelde "Rente restitutie" van fl. 1.193,61 in mindering is gebracht. In de brief van 28 februari 1997 is expliciet vermeld dat "in deze opgave wij geen rekening hebben gehouden met de eventueel over genoemd jaar aan u toegekomen rente-restitutie(s)".
4.2. In verband met het vorenstaande is aannemelijk dat het bedrag aan rente dat belanghebbende in 1996 aan Opel Credit heeft voldaan, per saldo niet meer bedraagt dan (fl. 2.055,75 - fl. 1.193,61 =) fl. 862,14. Belanghebbende heeft voor wat betreft de rentebetaling op de lening van Opel Credit recht op aftrek van dat bedrag als persoonlijke verplichting (voor het jaar 1996). De renterestitutie in 1996 van fl. 1.193,61 moet fiscaal derhalve met de door belanghebbende in 1996 betaalde rente ad fl. 2.055,75 worden gesaldeerd.
Dit wordt niet anders door de eventuele omstandigheid dat bedoelde restitutie geheel of gedeeltelijk door belanghebbende betaalde rente betreft welke, mogelijk door toedoen van Opel Credit, abusievelijk niet in aftrek is gebracht door belanghebbende.
4.3. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur conform gehandeld en vorenbedoelde aftrek ad fl. 862,14 geëffectueerd, door aan renterestitutie een bedrag van (afgerond) fl. 1.193,-- te verdisconteren, als in mindering te brengen op voormeld, door belanghebbende aangegeven bedrag ad fl. 2.056,--.
Ook voor de door belanghebbende in zijn brief van 5 september 2003 bepleite vermindering van de navorderingsaanslag is derhalve geen plaats.
4.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 in verband met in 1996 aan Opel Credit betaalde rente een bedrag van fl. 2.056,-- als fiscaal aftrekbare persoonlijke verplichting opgevoerd. Van de renterestitutie ad fl. 1.193,61 heeft belanghebbende in of bij de aangifte geen melding gemaakt. Na met een normale zorg kennis te hebben genomen van de aangifte, welke een verzorgde indruk maakt, behoefde de Inspecteur in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbende opgevoerde fl. 2.056,--. Anders dan belanghebbende van oordeel is, is in verband met het volgen van belanghebbendes aangifte geen sprake van een navordering belemmerend ambtelijk verzuim. Het Hof verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2001, nr. 36 088, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/260c*.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het beroep van belanghebbende ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 januari 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 januari 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.