Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2004, AO5908, 01/01875

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-02-2004, AO5908, 01/01875

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 februari 2004
Datum publicatie
19 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AO5908
Zaaknummer
01/01875

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de in het onderhavige jaar gedane uitgaven voor een haartransplantatie ten bedrage van fl. 13.925,= kunnen worden aangemerkt als buitengewone lasten drukkend op de belanghebbende ter zake van ziekte van de belanghebbende in de zin van artikel 46, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964).

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01875

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) gedane uitspraak van 20 juni 2001 op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999.

Het onderzoek ter zitting

Het eerste onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 8 april 2003 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede zijn gemachtigde, alsmede, de Inspecteur.

Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen schriftelijk verzocht inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 5 februari 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur. De belanghebbende is niet verschenen. Bij schrijven van 30 januari 2004 heeft de belanghebbende het Hof medegedeeld dat hij niet op het onderzoek ter zitting zal verschijnen.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 19 februari 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden voor de beslissing

1. In geschil is het antwoord op de vraag of de in het onderhavige jaar gedane uitgaven voor een haartransplantatie ten bedrage van fl. 13.925,= kunnen worden aangemerkt als buitengewone lasten drukkend op de belanghebbende ter zake van ziekte van de belanghebbende in de zin van artikel 46, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964).

2. De belanghebbende is op 34-jarige leeftijd overgegaan tot een haartransplantatie. Hij stelt dat de haartransplantatie op medische gronden en in overleg met de huisarts heeft plaatsgevonden. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een verklaring overgelegd met dagtekening 2 mei 2003 van een ander dan zijn eigen huisarts, de heer A, waarin onder anderen staat:

"(...) Uit bestudering van het medisch dossier van X blijkt het volgende:

De dermatoloog, dr. B, huidarts in het Cziekenhuis in Q, stelde de diagnose: uitgebreid seborroïsch eczeem met secundair haarverlies(d.w.z. haarverlies als gevolg van het eczeem). De behandeling bestond uit het toedienen van corticosteroidenzalf, in combinatie met een anti-schimmelzalf. X gebruikt de corticoide zalf nog steeds tot op heden. (...)".

Het standpunt van de belanghebbende dat de haartransplantatie op medische gronden heeft plaatsgevonden acht de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.

3. Naar het oordeel van het Hof kan gedeeltelijke of gehele kaalheid bij mannen van de leeftijdsgroep van de belanghebbende als een normaal verschijnsel worden aangemerkt. Als zodanig wordt deze kaalheid algemeen aanvaard en kan deze niet als ziekte in de zin van artikel 46, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 1964 worden beschouwd.

4. Voorts overweegt het Hof dat uit de brief van 26 mei 1999, waarin belanghebbendes huisarts, de heer E, schrijft dat hij de belanghebbende wil steunen dat hij om medische redenen een haartransplantatie laat ondergaan, dat uit de brief van vorenbedoelde huisarts van 30 oktober 2000, waarin deze schrijft dat de belanghebbende in overleg met hem een haartransplantatie zou ondergaan, niet volgt dat de haartransplantatie medisch noodzakelijk was. Evenmin kunnen deze brieven worden aangemerkt als een verwijzing naar een gespecialiseerde geneesheer om te onderzoeken of die transplantatie medisch gezien noodzakelijk was. Voorts is gesteld noch gebleken, dat de belanghebbende de haartransplantatie heeft ondergaan op voorschrift van de dermatoloog/huidspecialist. De onder 2 genoemde verklaring duidt daarentegen eerder op het tegendeel, nu de belanghebbende blijkens die verklaring na de haartransplantatie nog steeds leed aan eczeem en daarvoor nog steeds zalf dient te gebruiken en de haartransplantatie derhalve het eczeem niet heeft weggenomen.

5. Ten aanzien van het psychisch lijden van de belanghebbende genoemd in de brief van 26 mei 1999 overweegt het Hof dat dit psychisch lijden als gevolg van de kaalhoofdigheid niet aannemelijk is gemaakt met vorenbedoelde verklaring, nu van een verwijzing naar een in de behandeling van psychisch lijden of psychische stoornis gespecialiseerde geneesheer of van enige gerichte behandeling ter zake niet is gebleken.

6. Gelet op het vorenoverwogene kunnen de kosten van de haartransplantatie niet worden aangemerkt als uitgaven ter zake van ziekte en zijn deze derhalve terecht door de Inspecteur niet als buitengewone lasten op het belastbaar inkomen van de belanghebbende in aanmerking genomen.

7. Uit vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2004.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 februari 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.