Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2004, AO8698, 02/03024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2004, AO8698, 02/03024

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 maart 2004
Datum publicatie
3 mei 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AO8698
Zaaknummer
02/03024

Inhoudsindicatie

Het geschil gaat, naar het Hof begrijpt, over de vraag of de Inspecteur belanghebbende over het jaar 1997 terecht heeft betrokken in de premieheffing op grond van de volksverzekeringen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/03024

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (Duitsland) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 3 maart 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is verschenen en gehoord, de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 17 maart 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden voor de beslissing

1. Belanghebbende, geboren in 1937, heeft de Duitse nationaliteit. Hij woonde gedurende het gehele jaar 1997 in Nederland. In 1997 ontving belanghebbende een ZW/WW-uitkering van het GAK, waaruit het Hof afleidt dat hij in het verleden als werknemer in Nederland heeft gewerkt. Met ingang van 1 april 1997 heeft belanghebbende recht op een Duitse Altersrente, waaruit het Hof afleidt dat hij in het verleden ook in Duitsland heeft gewerkt. De vaststaande feiten maken niet duidelijk of belanghebbende voor het laatst in Nederland of in Duitsland heeft gewerkt.

2. Belanghebbende heeft een verzoek om vrijstelling van de verplichte verzekering op grond van de AWBZ gericht tot het College voor zorgverzekeringen. Dit college heeft belanghebbendes verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft voor de sector bestuursrecht van de rechtbank Roermond tevergeefs geprocedeerd naar aanleiding van deze afwijzing. Deze afwijzing is onherroepelijk komen vast te staan als uitvloeisel van een uitspraak op verzet van de rechtbank Roermond van 14 oktober 2002.

3. Op 19 januari 1998 heeft belanghebbende tevens aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een verzoek gericht om te worden vrijgesteld van de verplichte verzekering voor de overige Nederlandse volksverzekeringen. Gelet op het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen (hierna: het Besluit) heeft de SVB dit verzoek ingewilligd met ingang van 19 januari 1998, de datum waarop het verzoek is ingediend. Belanghebbende heeft tot en met de Centrale Raad van Beroep geprocedeerd om een eerdere ingangsdatum van de vrijstelling te bereiken. Bij uitspraak van 6 juni 2001 heeft de Centrale Raad van Beroep belanghebbende in het ongelijk gesteld. De beschikking van de SVB is daardoor onherroepelijk komen vast te staan.

4. Het geschil gaat, naar het Hof begrijpt, over de vraag of de Inspecteur belanghebbende over het jaar 1997 terecht heeft betrokken in de premieheffing op grond van de volksverzekeringen.

5. Enkel naar nationaal recht beoordeeld was belanghebbende het jaar 1997 als ingezetene verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. Het Besluit brengt daarin geen verandering. Geen van de bepalingen van het Besluit voorziet in dit geval in een rechtstreeks - zonder tussenkomst van enig bestuursorgaan - werkende uitzondering op de wettelijke verzekeringsplicht.

6. Het Besluit kent de mogelijkheid dat een ingezetene op diens verzoek van de verplichte verzekering wordt uitgesloten op basis van een beslissing van de SVB respectievelijk het College voor zorgverzekeringen. De beslissing van deze instanties kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de rechtbank en - indien hoger beroep openstaat - aan de Centrale Raad van Beroep. Voor de belastingrechter is hier geen rol weggelegd (zie Hoge Raad 25 juli 2000, BNB 2001/16).

7. In dit geval is het verzoek van belanghebbende om te worden vrijgesteld voor de AWBZ door de bevoegde instantie bij onherroepelijke beslissing afgewezen; belanghebbendes verzoek om vrijstelling van de overige volksverzekeringen is door de bevoegde instantie bij onherroepelijke beslissing eerst met ingang van 19 januari 1998 toegewezen, en heeft dus voor het onderhavige jaar 1997 geen effect. Gezien hetgeen onder 6 is overwogen, is de belastingrechter hieraan gebonden.

8. Het Hof heeft vervolgens stilgestaan bij de vraag of belanghebbendes verzekeringsplicht, die voortvloeit uit de Nederlandse nationale wetgeving, opzij wordt gezet door bepalingen van Europees gemeenschapsrecht. In het bijzonder gaat het hier om Verordening nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening). Op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, zonder dat hij op grond van een van de voorschriften van titel II van de Verordening aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen. De datum waarop en de voorwaarden waaronder iemand in de zin van deze bepaling ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, worden vastgesteld overeenkomstig de wettelijke regeling van deze Lid-Staat (artikel 10ter van de toepassingsverordening nr. 574/72).

9. Voor het geval belanghebbende voor het laatst in Nederland in dienstbetrekking heeft gewerkt, geldt het volgende. Hij was ten tijde van zijn werkzaamheden in Nederland op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening onderworpen aan de Nederlandse wetgeving. Op basis daarvan moet worden aangenomen dat hij in de onderhavige jaren was onderworpen aan de wettelijke regeling van Nederland als zijn woonland, overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen. De Verordening staat derhalve niet in de weg aan zijn verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen op grond van de Nederlandse wetgeving.

10. Ook voor het geval belanghebbende voor het laatst in Duitsland heeft gewerkt staat artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening niet aan de premieheffing in Nederland in de weg, nu niet is gesteld of gebleken dat hij in het onderhavige jaar op grond van het Duitse recht onderworpen is gebleven aan de Duitse sociale zekerheidswetgeving.

11. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hiervoor vermeld.

De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door M.W.C. Feteris, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2004.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 19 maart 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,-.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.