Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2004, AP0968, 01/02973

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-03-2004, AP0968, 01/02973

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 maart 2004
Datum publicatie
7 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AP0968
Zaaknummer
01/02973
Relevante informatie
Algemene Ouderdomswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 6, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2025] art. 12

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is echter gedurende het gehele jaar 1999, dus gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden, uitsluitend buiten Nederland werkzaam geweest in de zin van artikel 12 van het Besluit. Op grond van het eerste lid van dit artikel 12 zou hij daarom in het jaar 1999, hoewel hij toen ingezetene was, toch niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen, tenzij "(...) die arbeid" buiten Nederland uitsluitend werd verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/02973

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren Z van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 3 maart 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer drs. H. Van de kant van belanghebbende is niemand verschenen.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 17 maart 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van (ongewijzigd) ƒ 57.600,- en een belastbaar premie-inkomen van ƒ 33.599,-;

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 724,50; en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

De gronden voor de beslissing

1. Belanghebbende is geboren in 1967 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woonde het gehele jaar 1999 in Nederland. In 1999 werkte hij tot en met 23 maart buiten Nederland voor een in het buitenland gevestigde werkgever. In de periode 24 maart tot en met 30 mei 1999 had belanghebbende geen werk. Ter zitting heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat deze periode van tijdelijke werkloosheid kan worden beschouwd als een periode waarin uitsluitend buiten Nederland arbeid is verricht, zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: het Besluit). Met ingang van 31 mei 1999 heeft belanghebbende de rest van dat jaar, en ook het gehele jaar 2000 uitsluitend werkzaamheden in loondienst verricht buiten Nederland. Hij deed dit op het Noorse deel van het continentale plat als chief officer op een zogenaamde stenenstorter, een zeeschip, varende onder Nederlandse vlag. Hij was in deze periode in dienst van T B.V., een in Nederland gevestigde werkgever.

2. Het geschil gaat over de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als verplicht verzekerde en daardoor tevens als premieplichtige voor de Nederlandse volksverzekeringen over de periode 24 maart tot en met 31 december 1999.

3. Aangezien belanghebbende gedurende het gehele jaar 1999 in Nederland woonde, zou hij volgens de hoofdregel van artikel 6, lid 1, onderdeel a, van de AOW en de overeenkomende bepalingen in de overige volksverzekeringswetten verplicht verzekerd zijn.

4. Belanghebbende is echter gedurende het gehele jaar 1999, dus gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden, uitsluitend buiten Nederland werkzaam geweest in de zin van artikel 12 van het Besluit. Op grond van het eerste lid van dit artikel 12 zou hij daarom in het jaar 1999, hoewel hij toen ingezetene was, toch niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen, tenzij "(...) die arbeid" buiten Nederland uitsluitend werd verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever.

5. Tussen partijen is, na de nadere stellingname van de Inspecteur ter zitting, terecht niet in geschil dat deze laatste uitzondering zich niet voordeed gedurende het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 30 mei 1999, zodat de belanghebbende toen niet tot de kring der verzekerden behoorde.

6. Nu belanghebbende gedurende de periode 31 mei 1999 tot en met 31 december 1999 uitsluitend werkzaam was uit hoofde van zijn dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever, deed de onder 4 genoemde uitzondering zich naar het oordeel van het Hof toen wel voor, en was belanghebbende toen verplicht verzekerd als ingezetene van Nederland. De vraag of een werknemer zijn arbeid buiten Nederland uitsluitend verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werknemer, moet naar het oordeel van het Hof namelijk voor iedere gewerkte of daarmee gelijkgestelde dag afzonderlijk worden beoordeeld. De door belanghebbende bepleite anders luidende uitleg van het Besluit zou erop neerkomen dat de gehele periode waarin iemand aaneengesloten in het buitenland werkt, voor welke werkgever dan ook, in de beschouwing moet worden betrokken, en dat enig dienstverband met een in het buitenland gevestigde werkgever in een deel van die periode ertoe leidt dat de betrokkene gedurende die gehele periode van de kring der verzekerden is uitgesloten. Het Hof verwerpt deze uitleg die in strijd is met de strekking van de onderhavige uitzonderingsclausule, namelijk ingezetenen die in dienstbetrekking staan tot een in Nederland gevestigde werkgever in de verplichte verzekering te betrekken. Deze uitleg zou bovendien leiden tot willekeurige en manipuleerbare uitkomsten, en zou bovendien tot het praktisch onwenselijke resultaat leiden dat iemands verzekeringspositie pas na afloop van een wellicht zeer lange periode van werkzaamheden in het buitenland kan worden beoordeeld.

7. Tussen partijen is, naar het oordeel van het Hof terecht, niet in geschil dat het bepaalde in de EG-Verordening 1408/71 en het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Noorwegen in dit geval niet aan verzekeringsplicht van de belanghebbende in de weg staan.

8. Gelet op de nadere stellingname van de Inspecteur ter zitting dient het belastbare premie-inkomen nader te worden vastgesteld op 210/360 maal ƒ 57.600,- is ƒ 33.599,-, zodat dient te worden beslist als hiervoor vermeld.

De proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1,5 (punten) x € 322,- (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is € 724,50.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door M.W.C. Feteris, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2004.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 19 maart 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,-.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.