Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-03-2004, AP0976, 03/02229

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-03-2004, AP0976, 03/02229

Inhoudsindicatie

Belanghebbendes enige stelling komt hierop neer, dat de werknemers van de maatschap waarin belanghebbende participeert mede zijn aan te merken als werknemers van belanghebbende, dat deelname aan een spaarloon- en premiespaarregeling voor alle bedoelde werknemers openstaat en dus niet uitsluitend is opengesteld voor een werknemer met een aanmerkelijk belang en diens echtgenote en dat er dus niet gesproken kan worden van een situatie als bedoeld in artikel 23 Uitv. Reg. WW..

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02229

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 00.00.000.XX.000 over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd tot een bedrag van fl. 6.252,-- aan enkelvoudige belasting en een bedrag van fl. 520,-- aan boete. Na tijdig daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, naar het Hof verstaat, in één geschrift vervatte uitspraken d.d. 5 september 2003 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 232,--.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft naar aanleiding van het verweerschrift nog een 16 januari 2004 gedateerde brief aan het Hof ingezonden, welke brief met telefonisch goedvinden van beide partijen niet als conclusie van repliek is aangemerkt maar door de griffier uitsluitend ter kennisneming aan de Inspecteur is gezonden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad met gesloten deuren op 9 maart 2004 te 's-Hertogenbosch. Partijen zijn niet verschenen.

Belanghebbende, bij monde van haar directeur de heer mr. X te Y (hierna: de heer X), alsmede de Inspecteur, bij monde van de heer W., hebben de griffier kort voor de zitting telefonisch medegedeeld dat zij niets meer wensen toe te voegen aan hetgeen in de van hen afkomstige stukken is vermeld, dat zij om die reden niet ter zitting zullen verschijnen en dat zij het Hof verzoeken schriftelijk uitspraak te doen op grond van de stukken.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is opgericht op 3 maart 1989 onder de naam "Mr.X Belastingadvies B.V.". Op 31 mei 1997 is de naam van de vennootschap gewijzigd in "X B.V.". Alle aandelen van belanghebbende zijn sinds de oprichting in bezit van de heer X. De heer X en zijn echtgenote mevrouw XY zijn in de onderhavige jaren de enige twee werknemers van belanghebbende. Beiden hebben in de onderhavige jaren deelgenomen aan de werknemersspaarregelingen van belanghebbende.

2.2. Belanghebbende is gedurende de onderhavige jaren maat in "Maatschap ZZ", welke optreedt onder de naam "ZZ Belastingadviseurs", kantoor houdend te Z. Deze maatschap heeft diverse maten. Voor de werknemers van deze maatschap is afzonderlijke deelname aan een spaarloon- en/of premiespaarregeling opengesteld.

2.3. Belanghebbende heeft ter zake van het spaarloon over de jaren 1998 tot en met 2000 de eindheffing van 10% in haar aangiftes loonbelasting/ premie volksverzekeringen verantwoord.

2.4. Naar aanleiding van zijn bevindingen tijdens een controle loonbelasting bij belanghebbende heeft de controlerend ambtenaar zich op het standpunt gesteld dat deelname aan de spaarloonregeling en de premiespaarregeling door de werknemers van belanghebbende in strijd was met artikel 23 Uitvoeringsregeling werknemersspaarregeling en winstdelingsregelingen (hierna: Uitv.reg. WW) en heeft hij vervolgens de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, welke is berekend zoals is weergegeven onder punt 9 op bladzijde 2 van het verweerschrift. Omtrent de cijfermatige uitwerking van het standpunt van de Inspecteur bestaat tussen partijen geen geschil.

2.5. De naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van

fl. 6.252,-- aan enkelvoudige belasting met een bij beschikking opgelegde boete van fl. 520,--. Het daartegen gerichte bezwaar is door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak afgewezen. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift nader het standpunt ingenomen dat de enkelvoudige belasting terecht is nageheven maar dat de opgelegde boete alsnog dient te vervallen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de enkelvoudige belasting ad fl. 6.252,-- terecht is nageheven.

3.2. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

In confesso is dat indien het gelijk is aan de zijde van belanghebbende, de bestreden uitspraak, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking dienen te worden vernietigd en dat, indien het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur, na vernietiging van de bestreden uitspraak en de boetebeschikking, de naheffingsaanslag dient te worden gehandhaafd.

3.3. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

De Inspecteur concludeert in verband met zijn gewijzigd standpunt ten aanzien van de boete tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak en de boetebeschikking en handhaving van de bij de naheffingsaanslag nageheven enkelvoudige belasting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbendes enige stelling komt hierop neer, dat de werknemers van de maatschap waarin belanghebbende participeert mede zijn aan te merken als werknemers van belanghebbende, dat deelname aan een spaarloon- en premiespaarregeling voor alle bedoelde werknemers openstaat en dus niet uitsluitend is opengesteld voor een werknemer met een aanmerkelijk belang en diens echtgenote en dat er dus niet gesproken kan worden van een situatie als bedoeld in artikel 23 Uitv. Reg. WW..

4.2. Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. Gelet op het bepaalde in artikel 2, lid 1, letter c (tekst jaren 1998 en 1999), respectievelijk letter b (tekst jaar 2000), van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet voor de heffing van de rijksbelastingen onder lichamen worden verstaan "verenigingen en andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.".

Voor de heffing van de loonbelasting geldt dus de maatschap waarin belanghebbende participeert als een zelfstandig belastingsubject, dat voor de loonbelasting inhoudingsplichtige is en inhoudingsplichtige is degene tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan.

4.3. Het Hof merkt hierbij tevens nog het volgende op. Indien de werknemers van de maatschap waarin belanghebbende participeert voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) bij belanghebbende in dienstbetrekking zouden zijn, zou belanghebbende de voor deze werknemers in artikel 6, lid 1, letter a, van de Wet LB aangewezen inhoudingsplichtige zijn, en gesteld noch gebleken is dat belanghebbende loonbelasting en premies volksverzekeringen heeft ingehouden en afgedragen voor de werknemers die bij de door belanghebbende bedoelde maatschap in de onderhavige jaren werkzaam waren.

4.4. Gelet op het onder 4.2 vermelde kunnen, voor de toepassing van het bepaalde in artikel 23 Uitv. Reg. WW., naar het oordeel van het Hof de werknemers van de maatschap waarin belanghebbende participeert dan ook niet worden beschouwd als werknemers van belanghebbende zelf; uit de feiten onder 2.1 volgt dan dat de heer

X en mevrouw XX in de onderhavige jaren de enige werknemers van belanghebbende waren en omdat bedoelde heer en mevrouw X in de betreffende jaren een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (gelezen in de voor de onderhavige jaren geldende tekst) bezaten, zijn zij terecht uitgesloten van de werknemersspaarregelingen als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter h, van de Wet LB.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat moet worden beslist als hierna is vermeld.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Hoewel het beroep gedeeltelijk gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vernietigt de boetebeschikking,

- handhaaft de naheffingsaanslag,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,--, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en J.C.K.W. Bartel, leden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 26 maart 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 26 maart 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.