Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-04-2004, AP1811, 02/02232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-04-2004, AP1811, 02/02232

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 april 2004
Datum publicatie
17 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AP1811
Zaaknummer
02/02232
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 73

Inhoudsindicatie

Na de zitting is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op de verhoogde franchise (ƒ 40.231,--) voor de aanslag premie WAZ voor het jaar 2000. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/02232

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: WAZ) voor het jaar 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de premie WAZ opgelegd naar een (maximum) premie-inkomen van ƒ 84.000,--, rekening houdend met een basis-franchise van ƒ 29.000,-- welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 29,--. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 23 maart 2004 te Eindhoven. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. Belanghebbende heeft, voor de zitting, een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is geboren in juni 1938 en bedrijfsleider bij A B.V., waarvan hij tevens mede-aandeelhouder is. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om vervroegd uit te treden (VUT).

2.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 4 mei 2000 voor het jaar 1998 een aanslag premie WAZ opgelegd, rekening houdend met een franchise van ƒ 29.000,--. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag op 3 augustus 2000 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de Inspecteur, wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk werd verklaard. Het bezwaar was gericht tegen de omstandigheid dat in de aangifte premie WAZ ten onrechte niet de maximale franchise was ingevuld. Na telefonisch contact tussen de gemachtigde en de Inspecteur werd de franchise alsnog vastgesteld op ƒ 55.007,-- zijnde het bedrag dat door belanghebbende is ontvangen van de Stichting VUT Metaal. De Inspecteur heeft vervolgens de aanslag premie WAZ 1998 dienovereenkomstig ambtshalve verminderd.

2.3. In de aangifte WAZ 1999 werd de ontvangen VUT-uitkering eveneens als franchisebedrag opgenomen. De Inspecteur heeft de aanslag premie WAZ 1999 overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.

2.4. Bij de aangifte premie WAZ 2000 werd door belanghebbende een franchise geclaimde van ƒ 40.231,-- zijnde het bedrag van de in dat jaar genoten VUT-uitkering. Bij de aanslagregeling premie WAZ heeft de Inspecteur deze franchise gecorrigeerd en teruggebracht tot ƒ 29.000,--. De aanslag is opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 84.000,--.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Na de zitting is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op de verhoogde franchise (ƒ 40.231,--) voor de aanslag premie WAZ voor het jaar 2000. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- In een voorafgaand jaar (bezwaarschrift over het jaar 1998) belde de aanslagregelaar een kantoorgenoot van mij, mevrouw B, op en vroeg of de franchise, groot ƒ 55.007,-- juist was verwerkt. Hij heeft toen de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

De Inspecteur

- Ik verwijs naar de uitspraak van het Hof Arnhem van 28 augustus 2003, nr. 02/00683, onder meer gepubliceerd in NTFR 2003/1704. Er is sprake van een onjuiste wetstoepassing. Belanghebbende mag er dan niet op vertrouwen dat de verhoogde franchise nog wordt toegepast.

- Er is overleg geweest met de adviseur. Desgevraagd verklaar ik het dat het voor belanghebbende en zijn gemachtigde niet zonneklaar was dat de franchise niet juist was verwerkt.

- Ik verwijs tevens naar paragraaf 3.3 van het VUT- vraag en antwoordenbesluit van 15 november 1999 gepubliceerd in VN 1999/57.28. Desgevraagd verklaar ik dat het niet helder was hoe een en ander in het onderhavige geval uitpakte. Er is geen sprake van een apert onjuiste wetstoepassing.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag premie WAZ tot een naar een premie-inkomen van ƒ 43.769,-- (ƒ 84.000,-- minus ƒ 40.231,--). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In zijn arrest van 13 december 1989, nr. 25 077, onder meer gepubliceerd in BNB 1990/119, overwoog de Hoge Raad met betrekking tot de toepassing van het vertrouwensbeginsel in rechtsoverweging 4.5: (...)

" Afgezien van het geval dat de gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden, is voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de Inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Deze indruk is doorgaans niet gewettigd, indien de gedragslijn van de Inspecteur voor de belastingheffing in het verleden geen of verhoudingsgewijs geringe gevolgen heeft gehad. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid."

4.2. Zoals uit de vaststaande feiten volgt, heeft de Inspecteur bij de aanslag premie WAZ over het jaar 1998, na het daartegen gerichte bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren, uitvoerig overleg gepleegd met de gemachtigde van belanghebbende. De Inspecteur heeft toen de franchise verhoogd en gesteld op het bedrag van de ontvangen VUT-uitkering die in dat jaar hoger was dan de wettelijke franchise van ƒ 29.000,--. In het daaropvolgende jaar heeft de Inspecteur bij de aanslagregeling de aangifte gevolgd en de aanslag, met inachtneming van de verhoogde franchise, opgelegd.

4.3. Gelet op het onder 4.1 en 4.2. overwogene, is het Hof van oordeel dat sprake is van omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat op het punt van de franchise sprake is van een weloverwogen standpuntbepaling van de zijde van de Inspecteur. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat het voor belanghebbende, gezien de complexiteit van de regelgeving op dit punt, niet kenbaar was dat het standpunt van de Inspecteur onjuist was. Hierdoor is bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de Inspecteur de aangifte voor wat betreft de franchise voor de premie WAZ ook voor het onderhavige jaar zou volgen. De Inspecteur heeft in casu het vertrouwensbeginsel geschonden door bij de aanslagregeling premie WAZ voor het jaar 2000, zonder voorafgaande waarschuwing, de franchise voor de premie WAZ te verlagen tot ƒ 29.000,--.

4.4. Gelet op al het vorenstaande dient te worden beslist als hierna vermeld.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. De proceskosten

In de omstandigheid dat de aanslag wordt verminderd, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,-- (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 644,--.

7. De beslissing

Het Hof:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de bestreden uitspraak,

vermindert de aanslag tot een naar een premie-inkomen van ƒ 43.769,-- ,

gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,--,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,--,

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 april 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 april 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.