Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2004, AP5235, 01/01482
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-04-2004, AP5235, 01/01482
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 april 2004
- Datum publicatie
- 1 juli 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2004:AP5235
- Zaaknummer
- 01/01482
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende drie vragen:
- Mag in 1997 van belanghebbende Nederlandse premie volksverzekeringen geheven worden?
- Dient het Hof in te grijpen omdat de behandeling van het bezwaarschrift lang heeft geduurd?
- Dient het Hof in te grijpen omdat de uitspraak op het bezwaarschrift summier is gemotiveerd?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/01482
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (Portugal) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Z van de rijksbelastingdienst (hierna: evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Zuidwest van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hierna te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van fl. 134.569,=. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag, welke, bij de bestreden uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 60,= (€ 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 3 maart 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A., verbonden aan B Accountants en Adviseurs te B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer drs. J, verbonden aan het hiervoor genoemde onderdeel van de rijksbelastingdienst.
1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat binnen zes, uiterlijk twaalf weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, geboren 29 november 1934, bezit de Nederlandse nationaliteit en is ultimo juni 1995 met zijn echtgenote vanuit Nederland naar België verhuisd.
2.2. In de periode 19 december 1996 tot en met september 1997 was belanghebbende directeur-grootaandeelhouder van L Holding BV (hierna: Holding) en directeur en tevens middellijk houder van 50% van de aandelen van de in Nederland gevestigde L BV.
2.3. Eind september 1997 zijn de aandelen in L B.V. verkocht aan MT B.V. Alle aandelen van MT B.V. waren in handen van de heer M.jr. , de zoon van belanghebbende. Na september 1997 was belanghebbende derhalve geen (middellijk) aandeelhouder meer van L B.V. In de periode oktober 1997 tot en met januari 1998 bleef belanghebbende wel directeur-grootaandeelhouder van Holding en directeur van L BV.
2.4. Belanghebbende heeft de volgende bedragen aan salaris ontvangen:
jaar werkgever salaris
1996 Holding fl. 158.278,=
1997 L B.V. fl. 144.625,=
1998 L B.V. fl. 95.068,=
1999 L B.V. fl. 32.590,=
Op deze salarissen is door de werkgevers loonbelasting en premie voor de Nederlandse volksverzekeringen ingehouden. Tegen deze inhoudingen zijn geen bezwaarschriften ingediend. Bij de aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen vanaf 1997 heeft belanghebbende een beroep gedaan op vrijstelling voor de premie volksverzekeringen.
2.5. Belanghebbende heeft in het kader van zijn dienstbetrekking in 1997 arbeid verricht in Nederland.
2.6. Het is niet bekend of belanghebbende zich heeft aangemeld bij een Belgisch sociaal zekerheidsorgaan. Evenmin is bekend of belanghebbende over het jaar 1997 Belgische sociale zekerheidspremies heeft betaald.
2.7. Op 4 oktober 1999 heeft belanghebbende bij de Sociale Verzekeringsbank een door hemzelf ondertekende aanvraag ingediend voor toekenning van een AOW-pensioen. In het aanvraagformulier heeft belanghebbende uitdrukkelijk aangegeven, dat hij na zijn 15e verjaardag niet buiten Nederland heeft gewerkt.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende drie vragen:
- Mag in 1997 van belanghebbende Nederlandse premie volksverzekeringen geheven worden?
- Dient het Hof in te grijpen omdat de behandeling van het bezwaarschrift lang heeft geduurd?
- Dient het Hof in te grijpen omdat de uitspraak op het bezwaarschrift summier is gemotiveerd?
De heffing van inkomstenbelasting is niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Kort samengevat stelt belanghebbende ten aanzien van de premieplicht het volgende ter motivering van zijn standpunt:
Op grond van artikel 14bis, lid 2, van EG-Verordening nr. 1408/71 (hierna: de Verordening), is het heffingsrecht toegewezen aan België als woonland in de periode, dat belanghebbende directeur-grootaandeelhouder was en werkte in Nederland, België, Duitsland en Pakistan.
Op grond van artikel 14, lid 2, letter b, sub (i), van de Verordening is het heffingsrecht aan België toegewezen in de periode, dat belanghebbende directeur en niet langer (middellijk) grootaandeelhouder van Lomitex B.V. was.
Kort weergegeven stelt de Inspecteur het volgende ter motivering van zijn standpunt:
Belanghebbende heeft in Nederland arbeid verricht. Vanwege de verklaring in de AOW-aanvraag kan zonder verifieerbare en uit onafhankelijke bron afkomstige informatie niet worden uitgegaan van de door belanghebbende gestelde werkzaamheden in het buitenland. Subsidiair stel ik, dat de werkzaamheden buiten Nederland louter ondersteunend dan wel van zeer ondergeschikt belang zijn geweest en daarom voor de toepassing van de Verordening buiten beschouwing moeten blijven. Meer subsidiair stel ik dat artikel 14quater, letter b, Verordening, in samenhang met Bijlage VII bij de Verordening van toepassing is en over het gehele salaris in Nederland geheven mag worden, nu niet is gebleken dat in België sociale verzekeringspremies geheven zijn.
3.3. Partijen hebben daaraan ter zitting, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.
Belanghebbende:
- In 1996 is wel bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen, maar de Inspecteur stelt dat hij geen bezwaarschrift heeft ontvangen. De behandeling van het bezwaar tegen de aanslag voor 1997 heeft 2,5 jaar geduurd. De behandeling van het bezwaar tegen de aanslag voor 1998 heeft maar 2 maanden geduurd. Er is lange tijd onduidelijkheid geweest.
- De machtiging is getekend door belanghebbende.
- L B.V. maakt stoffen en brengt deze in de handel. Het gaat hier om textielvlakken met een bepaald design.
- Belanghebbende kwam regelmatig in Nederland en werkte ook regelmatig in Nederland. Belanghebbendes zoon, die woonachtig is in Y, zou het bedrijf overnemen. Belanghebbende is in de nadagen van zijn werkzame leven in de jaren 1996 t/m 1999. Hij ging regelmatig naar Nederland voor overleg met en begeleiding van zijn zoon in Z, alwaar het bedrijf gevestigd was.
- Ik concludeer tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de aanslag voor het jaar 1998 naar aanleiding van de toezegging van de Inspecteur.
De Inspecteur:
- Ik heb geen bezwaarschrift voor het jaar 1996 ontvangen. Ook in de elektronische bestanden is niets hierover terug te vinden.
- De Sociale Verzekeringsbank heeft een onderzoek ingesteld naar het werken in het buitenland. Dit onderzoek is opgeschort totdat een uitspraak in deze belastingprocedure is gedaan.
- Ik stel dat belanghebbende regelmatig in Nederland werkte.
- Ik zeg uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk toe, dat ik de aanslag voor het jaar 1998 ambtshalve zal verminderen, indien en voor zover de uitspraak van het Hof in de onderhavige zaak betreffende de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 daartoe aanleiding geeft.
Beide partijen:
- We zijn het erover eens dat belanghebbende tot 1 oktober 1997 indirect houder was van 50% van de aandelen in Lomitex B.V.
- We gaan ermee akkoord dat het Hof over het jaar 1997 een schriftelijke uitspraak doet, voor de jaren 1998 en 1999 zullen we bij deze uitspraak aansluiten. De uitspraak op bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 1999 is nog niet gedaan.
3.4. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag met de daarin begrepen premie volksverzekeringen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 1997 regelmatig in Nederland arbeid in dienstbetrekking verrichtte voor een in Nederland gevestigde werkgever. Dientengevolge was hij het gehele jaar 1997 onderworpen aan de heffing van Nederlandse loonbelasting. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 juni 1991 nr. 24 954, BNB 1991/254, overwogen, dat, beoordeeld naar Nederlands nationaal recht, een persoon die gedurende het gehele jaar regelmatig in dienstbetrekking in Nederland arbeid verricht en het gehele jaar aan de loonbelasting is onderworpen, gedurende het gehele jaar verzekerd is voor de volksverzekeringen. Belanghebbende was derhalve, enkel naar nationaal Nederlands recht beoordeeld, het gehele jaar 1997 verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen en als gevolg daarvan premieplichtig naar de maatstaf van het door hem genoten binnenlandse inkomen.
4.2. Belanghebbende beroept zich op de Verordening en stelt, dat hij in 1997 uitsluitend onderworpen was aan de sociale zekerheidswetgeving van zijn woonland België, aangezien hij in dat jaar werkzaamheden in het buitenland zou hebben verricht. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee, dat degene die zich beroept op toepassing van voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting, in geval van geschil de feiten aannemelijk maakt die zouden moeten leiden tot een vermindering van belasting (zie Hoge Raad 15 mei 1929, B. nr. 4513). Hetzelfde geldt wanneer een belanghebbende die naar nationaal recht premie voor de volksverzekeringen verschuldigd is, zich op het standpunt stelt, dat die heffing geheel of ten dele wordt verhinderd door bepalingen van internationaal of supranationaal recht.
4.3. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in dit geval daarom met zich, dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, aannemelijk maakt, dat hij in 1997 in het kader van zijn dienstbetrekking werkzaamheden heeft verricht buiten Nederland.
4.4. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende in dat bewijs niet is geslaagd. Zijn summiere verklaringen daaromtrent, die niet door enig ander bewijsmiddel worden ondersteund, vindt het Hof hiertoe ontoereikend, mede in aanmerking genomen dat belanghebbende op het aanvraagformulier voor AOW-pensioen heeft aangegeven, dat hij niet buiten Nederland heeft gewerkt.
4.5. Op grond van het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot het eerste geschilpunt aan de zijde van de Inspecteur.
4.6. De lange duur van de bezwaarfase kan er als zodanig niet toe leiden dat de Inspecteur alsnog geheel of gedeeltelijk moet terugkomen op de eerder door hem bij de aanslagregeling verrichte vaststelling van een uit de wet voortvloeiende premieschuld. Belanghebbende heeft overigens niet gesteld, dat hij door de lange duur van de bezwaarfase processueel of anderszins schade heeft geleden.
4.7. Ook ten aanzien van het tweede geschilpunt is het gelijk daarom aan de zijde van de Inspecteur.
4.8. De summiere motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift geeft het Hof evenmin aanleiding om die uitspraak te vernietigen, reeds omdat de motivering van het bezwaarschrift evenzeer summier was.
4.9. Ook ten aanzien van het derde geschilpunt is het gelijk derhalve aan de Inspecteur.
4.10. Het Hof zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
5. Het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en M.W.C. Feteris, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 2 april 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 2 april 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.