Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-05-2004, AP5244, 01/01800

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-05-2004, AP5244, 01/01800

Inhoudsindicatie

Het Hof is, ervan uitgaande dat een dergelijke mededeling is gedaan, van oordeel dat geen sprake is van een toezegging, doch (...) van een reactie op een verzoek om inlichtingen. Zo die reactie bij belanghebbende de verwachting heeft gewekt dat bij de overgang van het kenteken bij aankoop van het onderhavige motorrijtuig een "indeling" als bedoeld sub 2 daadwerkelijk zou plaatsvinden en dat zij daarop zou mogen afgaan, is de Inspecteur daaraan niet gebonden. Het risico van een onjuiste inlichting is immers voor rekening van de belanghebbende, tenzij hij, afgaande op de onjuiste inlichting, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (...). Weliswaar heeft belanghebbende, afgaande op de onjuiste inlichting, het onderhavige motorrijtuig gekocht, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg daarvan niet alleen de verschuldigde belasting heeft moeten betalen, maar ook schade als voormeld heeft geleden. Het beroep op door de mededeling gewekt vertrouwen dient dan ook te worden verworpen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01800

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.

PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK.

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van de rijksbelastingdienst te Apeldoorn, thans Belastingdienst Centrale administratie sector autoheffingen te Apeldoorn (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer 1.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 april 2004 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, alsmede, de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het hof heden, 12 mei 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden.

1. Belanghebbende is sinds 25 februari 1999 houdster van het

motorrijtuig met kenteken 1. Voor dit motorrijtuig heeft zij steeds - overeenkomstig de haar gezonden rekeningen - motorrijtuigenbelasting betaald naar het voor een bestelauto geldende tarief.

Vaststaat dat - gelijk ook op 12 januari 2001 ambtelijk is geconstateerd - het motorrijtuig niet aan de wettelijke voorwaarden voor een bestelauto voldoet.

2. Belanghebbende is gehouden de verschuldigde

motorrijtuigenbelasting op aangifte te voldoen. Het is in de eerste plaats haar verantwoordelijkheid dat zulks tot het juiste bedrag geschiedt. Zij kan zich er daarbij niet op beroepen dat de auto, voordat zij deze kocht, in het door de Rijksdienst voor het Wegverkeer beheerde kentekenregister als bestelauto werd aangeduid en dat dit zo is gebleven nadat het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken op haar naam was gesteld.

Van een welbewuste beoordeling van het motorrijtuig door de Belastingdienst - door belanghebbende als "indeling" aangeduid - waarop zij zich met vrucht zou kunnen beroepen ter afwering van de onderhavige naheffingsaanslag, is dan immers geen sprake.

3. Belanghebbende heeft gesteld dat aan haar van de zijde van de

Belastingdienst telefonisch een mededeling is gedaan als verwoord op blz. 1 van het beroepschrift. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld niet te weten of een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden, maar wel uitdrukkelijk staande gehouden dat in situaties als de onderhavige nimmer toezeggingen worden gedaan.

Het Hof is, ervan uitgaande dat een dergelijke mededeling is gedaan, van oordeel dat geen sprake is van een toezegging, doch - de omstandigheden van het geval, de algemene bewoordingen van de mededeling en het feit dat zij telefonisch is verstrekt in aanmerking genomen - van een reactie op een verzoek om inlichtingen. Zo die reactie bij belanghebbende de verwachting heeft gewekt dat bij de overgang van het kenteken bij aankoop van het onderhavige motorrijtuig een "indeling" als bedoeld sub 2 daadwerkelijk zou plaatsvinden en dat zij daarop zou mogen afgaan, is de Inspecteur daaraan niet gebonden. Het risico van een onjuiste inlichting is immers voor rekening van de belanghebbende, tenzij hij, afgaande op de onjuiste inlichting, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (HR 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311*).

Weliswaar heeft belanghebbende, afgaande op de onjuiste inlichting, het onderhavige motorrijtuig gekocht, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg daarvan niet alleen de verschuldigde belasting heeft moeten betalen, maar ook schade als voormeld heeft geleden. Het beroep op door de mededeling gewekt vertrouwen dient dan ook te worden verworpen.

4. Ook de omstandigheid dat belanghebbende ook na de vorengenoemde ambtelijke constatering nog een naheffingsaanslag, berekend naar het voor een bestelauto geldende tarief, heeft ontvangen, staat niet aan naheffing in de weg, te meer nu zij die aanslag heeft ontvangen nadat van de zijde van de Belastingdienst was medegedeeld, dat haar motorrijtuig niet als bestelauto kon worden aangemerkt.

5. Ter zitting heeft belanghebbende een beroep gedaan op het zogenoemde herstelbeleid, neergelegd in het Besluit

van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2001, nr. CPP2000/1835, V-N 2001/11.27, inmiddels vervangen door het Besluit van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M, V-N 2003/10.25.

In het onderhavige geval is, anders dan in de aan het gerechtshof te Amsterdam voorgelegde zaken, welke hebben geleid tot de arresten van de Hoge Raad van 28 juni 2002, nrs. 37 058 en 37 062, V-N 2002/34.26 en 34.27, geen sprake van aanpassing van het onderhavige motorrijtuig aan voor een bestelauto geldende inrichtingseisen, of van een bereidverklaring daartoe van belanghebbende. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat, zo de mogelijkheid tot aanpassing haar zou zijn voorgehouden, zij daarvan geen gebruik zou hebben gemaakt.

Gelet op dit een en ander dient het beroep op het herstelbeleid te worden verworpen.

6. Gelet op het vorenoverwogene falen de door belanghebbende aangevoerde grieven, zowel op zichzelf beschouwd als in onderling verband bezien, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

De proceskosten.

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2004.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 14 mei 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.