Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-04-2004, AQ4541, 02/02130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-04-2004, AQ4541, 02/02130

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 april 2004
Datum publicatie
22 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ4541
Zaaknummer
02/02130

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het volledige onder de rentevrijstelling van artikel 42b, vijfde, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000)(hierna: de Wet) aangegeven bedrag, groot ƒ 810,-- heeft gecorrigeerd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/02130

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te

's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren Z van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.236,--, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar is gehandhaafd.

1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 29,--. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 22 januari 2004 te Roermond. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende vergezeld van zijn echtgenote, alsmede, namens de Inspecteur, de heer M.

1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is gehuwd en woonde met zijn gezin in het onderhavige jaar in een eigen woning op het adres B-straat 00 te Y. In het voorjaar van 1999 is hij begonnen met de uitvoering van onderhoud, verbetering en aanpassing van die woning. Deze werkzaamheden werden door derden uitgevoerd.

2.2. Belanghebbende heeft blijkens de notarisafrekening d.d. 30 augustus 1999 een nieuwe hypothecaire geldlening afgesloten ten bedrage van ƒ 227.625,--. Na aflossing van de oude hypothecaire geldlening en aftrek van kosten resteerde een bedrag van ƒ 58.205,--.

2.3. Belanghebbende deed voor het onderhavige jaar aangifte naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.426,--. Terzake van in de aangifte vermeldde hypotheekschuld voor de eigen woning ƒ 227.625,-- heeft hij een bedrag van ƒ 12.292,-- afgetrokken als hypotheekrente bij de bepaling van de inkomsten uit eigen woning. De ontvangen rente ƒ 810,-- heeft hij geheel onder de rentevrijstelling gebracht.

2.4. Belanghebbende heeft in eerste instantie naar aanleiding van door de Inspecteur gestelde vragen, rekeningen overgelegd ten bedrage van in totaal ƒ 17.900,--. Bij de aanslagregeling over het onderhavige jaar heeft de Inspecteur een deel van de in de aangifte opgevoerde hypotheekrente eigen woning ƒ 2.176,--

(ƒ 40.305,--/ƒ 227.625,-- * ƒ 227.625,-- * ƒ 12.292,--) aangemerkt als persoonlijke verplichtingenrente en het belastbaar inkomen dienovereenkomstig met de ontvangen rente ad ƒ 810,-- verhoogd.

2.5. Belanghebbende heeft uiteindelijk in totaal voor een bedrag van ƒ 28.460,-- aan facturen en nota's overgelegd die betrekking hebben op verbouwingskosten. Van dit totaalbedrag werd ƒ 14.049,-- betaald voor 30 augustus 1999 en ƒ 14.411,-- na deze datum.

2.6. Blijkens de berekening van de Inspecteur in zijn verweerschrift onder punt 6.4 zou, gelet op het totaal bedrag van de facturen groot ƒ 28.460,--, het restant van de verbouwingskosten ad ƒ 29.745,-- (ƒ 58.205,-- minus ƒ 28.460,--) voor toepassing van de rentevrijstelling gesaldeerd moeten worden met de ontvangen rente. De te salderen rente bedraagt dan ƒ 29.745,--/ƒ 227.625,-- * ƒ 12.292,-- ofwel ƒ 1.606,--. Gelet op de ontvangen rente ad ƒ 810,-- bedraagt de rentevrijstelling dan eveneens nihil.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het volledige onder de rentevrijstelling van artikel 42b, vijfde, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000)(hierna: de Wet) aangegeven bedrag, groot ƒ 810,-- heeft gecorrigeerd?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Ik heb de verbouwing van de eigen woning niet laten uitvoeren door een aannemer. Dat werd veel te duur. De uitvoering geschiedde door kennissen uit de buurt. Ik betaalde bijvoorbeeld rechtstreeks aan de loodgieter die dan materialen ging halen bij de groothandel. Hij kreeg daar korting.

- Later hebben we ook rekeningen vernietigd. Ik begrijp het standpunt van de Inspecteur wel. Omgekeerd heeft hij geen begrip voor mijn standpunt. Hij heeft mij gevraagd naar de namen van de kennissen die bij mij hebben verbouwd. Die kan ik natuurlijk niet geven.

De Inspecteur

- Ik stel me op het standpunt dat een enge uitleg van de historisch-causale methode dient te worden gevolgd. Overigens kan een ruime uitleg van historisch-causale methode belanghebbende evenmin baten.

- Ik trek mijn standpunt inzake de omkering van de bewijslast onder verwijzing naar artikel 47 van de AWR in.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 45.426,-- (ƒ 46.236,-- minus ƒ 810,--). De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 42b, vijfde lid, van de Wet blijven renten van schulden welke zijn aangegaan ter verwerving, verbetering en onderhoud van de woning en verzekerd door hypotheek op die woning voorzover deze met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd buiten aanmerking bij de zogenaamde saldering als bedoeld in artikel 42b, tweede lid, onderdeel d, van de Wet. De bewijslast rust daarbij op belanghebbende.

4.2. Belanghebbendes eerste stelling dat het overleggen van rekeningen niet is vereist maar dat kan worden volstaan met plausibele elementen zoals de omvang van de verbouwing, de bijgevoegde foto, maatschappelijke- en economische ervaringsgegevens en de sterk gestegen WOZ waarde dient naar het oordeel van het Hof te worden verworpen. Dergelijke documenten kwalificeren namelijk niet als schriftelijke bescheiden als bedoeld in de onderhavige bepaling.

4.3. Belanghebbende beroept zich in zijn tweede stelling onder verwijzing naar een uitspraak van Hof Amsterdam van 9 juli 2001, nr. 00/03218, gepubliceerd in Fida200103803, op de zogenaamde ruime uitleg van de historisch-causale methode. Deze stelling kan belanghebbende evenmin baten aangezien, blijkens de onder 2.6 opgenomen berekening, in het onderhavige geval, de verbouwingskosten terzake van de eigen woning niet tot een hoger bedrag dan ƒ 28.460,-- met schriftelijke bescheiden kan worden gestaafd.

4.4. Tevens verwerpt het Hof belanghebbendes stelling dat het voldoende is dat de lening is aangegaan met de bedoeling daarmee de verbouwing te financieren. Deze stelling vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in de tekst van de wet.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur, zodat dient te worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 april 2004.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 april 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.