Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2004, AQ8248, 02/00601

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2004, AQ8248, 02/00601

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 juli 2004
Datum publicatie
30 augustus 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ8248
Zaaknummer
02/00601
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 4

Inhoudsindicatie

Aftrek kosten huurwoning in Nederland als beroepskosten. Woonplaats in Nederland?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/00601

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te Heerlen van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 1998 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van negatief fl. 35.043,--. Bij de aanslagregeling inkomstenbelasting betreffende het jaar 1998 heeft de inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen met fl. 25.638,-- gecorrigeerd en vastgesteld op negatief

fl. 9.405,--.

1.2. Belanghebbende heeft voor het jaar 1999 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van nihil. Bij de aanslagregeling inkomstenbelasting voor het jaar 1999 heeft de inspecteur het door belanghebbende vastgestelde belastbare inkomen met fl. 64.033,-- gecorrigeerd en vastgesteld op fl. 64.033,--.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 1998 en 1999 afzonderlijke bezwaarschriften ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur die aanslagen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van euro 29. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft, na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. De inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 februari 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer drs. P van M belastingadviseurs te U als gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur mevrouw C.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het hof. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en met toepassing van artikel 8:45 van die wet belanghebbende bij brief van 26 februari 2004 in de gelegenheid gesteld om voor een van zijn stellingen nader schriftelijk bewijs bij te brengen. Vervolgens heeft tussen het hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.7. Met toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende werkte tot omstreeks 1 juli 1998 bij de in Israël (Tel Aviv) gelegen hoofdvestiging van A Export Co. Ltd. (hierna: A). In verband met zijn aanstelling tot "deputy manager" van de noordeuropese tak van A, voor de duur van vier jaren, een en ander in het kader van een functierouleersysteem, werd belanghebbende per 1 augustus 1998 tewerkgesteld bij de Nederlandse vestiging van A in S.

Daar werd belanghebbende belast met de marketing van israëlische versproducten voor de Schandinavische landen.

2.2. In verband met de aanvaarding van de dienstbetrekking bij de Nederlandse vestiging van A betrokken belanghebbende en zijn gezin begin augustus 1998 een met ingang van 1 augustus gehuurde woning in Wassenaar, in een wijk waarin voornamelijk tijdelijk in Nederland verblijvende buitenlanders woonachtig zijn. Per 7 augustus 1998 werden belanghebbende en zijn gezin ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De gekochte woning in Israël welke zij vóór de komst naar Nederland bewoonden, werd voor eigen gebruik aangehouden en niet verhuurd. Belanghebbendes vermogen bevond zich grotendeels in Israël.

2.3. In Nederland ontvingen de schoolgaande kinderen van belanghebbende onderwijs aan een internationale school. Daar kregen die kinderen ook Hebreeuws, in verband met de omstandigheid dat thuis Hebreeuws werd gesproken. De kosten van het onderwijs aan de internationale school werden niet door A vergoed.

2.4. In december 1998 dienden belanghebbende en A bij de inspecteur het verzoek in de zogeheten 35%-vergoedingsregeling te mogen toepassen, bij de inhouding en afdracht van loonbelasting/premie. In het desbetreffende formulier werd als van toepassing zijnde rubriek aangekruist de rubriek waarin is vermeld:

"De werknemer woont in Nederland. Werkgever en werknemer verzoeken de werknemer als fictief buitenlands belastingplichtige aan te merken.".

2.5. Belanghebbende en zijn gezin, allen van Israëlische nationaliteit, reisden na de intrek in de woning in Wassenaar regelmatig voor vakantie en familiebezoek naar Israël. Alle familieleden van hen wonen in dat land. In 1999, na de geboorte van het vierde kind op 22 januari van dat jaar, waren belanghebbende en zijn gezin in de maanden juli/augustus en in de maand december in Israël voor vakantie en familiebezoek.

2.6. Op 1 juli 2003 verlieten belanghebbende en zijn gezin Nederland in verband met een nieuwe dienstbetrekking van belanghebbende bij de amerikaanse vestiging van A in New York (Verenigde Staten). Belanghebbende was daar eerder voor A werkzaam geweest.

2.7. In verband met de gehuurde woning in Wassenaar maakte belanghebbende in 1998 makelaarskosten tot een bedrag van fl. 4.738,-- en betaalde hij in dat jaar aan huur fl. 19.400,-- en aan energiekosten fl. 1.500,--. Het totaal van die bedragen of fl. 25.638,-- heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1998 als aftrekbare beroepskosten in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling inkomstenbelasting voor dat jaar 1998 heeft de inspecteur die fl. 25.638,-- geheel gecorrigeerd en belanghebbendes belastbare inkomen vastgesteld op (- fl. 35.043,-- + fl. 25.638,-- =) - fl. 9.405,--.

2.8. In verband met de gehuurde woning in Wassenaar betaalde belanghebbende in 1999 aan huur fl. 50.400,--, aan energiekosten fl. 4.675,-- en aan onroerende-zaakbelasting fl. 225,--. Het totaal van die bedragen of fl. 55.300,-- heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1999 als aftrekbare beroepskosten in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling inkomstenbelasting voor het jaar 1999 heeft de inspecteur die fl. 55.300,-- geheel gecorrigeerd en belanghebbendes inkomen vastgesteld op (fl. 18.138,-- + fl. 55.300,-- =) fl. 73.438,--. Na verrekening met het door hem voor het jaar 1998 in aanmerking genomen verlies ad negatief fl. 9.405,-- stelde de inspecteur belanghebbendes belastbare inkomen vast op (fl. 73.438,-- - fl. 9.405,-- =) fl. 64.033,--.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht tot de in 2.7 respectievelijk 2.8 vermelde correcties ad fl. 25.638,-- en fl. 55.300,-- is overgegaan. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen geen andere argumenten aangevoerd.

3.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vermindering van de aanslag voor het jaar 1998 tot een naar een belastbaar inkomen van negatief fl. 35.043,-- en tot vermindering van de aanslag voor het jaar 1999 tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 8.733,--.

De inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspaak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De bij de bestreden uitspraak gehandhaafde aanslag voor het jaar 1998 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van negatief fl. 9.405,-- en bedroeg in verband daarmee nihil. Belanghebbende is tegen die aanslag in bezwaar gekomen en heeft ter zake van die aanslag later beroep ingesteld. Een bezwaar en beroep betreffende een aanslag van nihil kan evenwel niet leiden tot vermindering van die aanslag. In verband daarmee en ervan uitgaande dat de inspecteur gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag een voor bezwaar vatbare beschikbare beschikking heeft genomen als bedoeld in artikel 51a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, merkt het hof om proceseconomische redenen het bezwaar van belanghebbende betreffende de aanslag voor het jaar 1998 aan als te zijn gericht tegen evengemelde beschikking, merkt het de bestreden uitspraak voor zover die de aanslag voor het jaar 1998 betreft, aan als te zijn gedaan op het bezwaar tegen die beschikking en merkt het belanghebbende beroep voor zover die de aanslag voor het jaar 1998 betreft, aan als beroep betreffende die beschikking.

4.2. Artikel 4, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, bepaalt dat waar iemand woont, naar de omstandigheden wordt beoordeeld.

4.3. Vaststaat dat belanghebbende, in verband de in de 2.1 vermelde aanstelling voor vier jaren, met zijn gezin naar Nederland kwam, dat belanghebbende en zijn gezin begin augustus 1998 in Wassenaar een door belanghebbende per 1 augustus gehuurde woning betrokken, dat belanghebbendes schoolgaande kinderen in Nederland onderwijs ontvingen aan een internationale school en dat op 1 juli 2003 belanghebbende en zijn gezin de woning in Wassenaar en Nederland verlieten in verband met een (nieuwe) dienstbetrekking van belanghebbende bij de amerikaanse vestiging van A in New York.

4.4. Gelet op het in 4.3 vermelde, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat, naar de omstandigheden beoordeeld, belanghebbende en zijn gezin vanaf begin augustus 1998 tot 1 juli 1993 (bedoeld is 2003,bew.) uitsluitend in Nederland woonden. Dit wordt niet anders door de banden van belanghebbende en zijn gezin met Israël, door de omstandigheid dat de familieleden van belanghebbende en zijn echtgenote allen in Israël woonden, door de omstandigheid dat regelmatig naar Israël werd gereisd voor vakantie en familiebezoek en door de omstandigheid dat de in Israël gekochte woning voor eigen gebruik werd aangehouden en niet werd verhuurd.

4.5. Reeds het in 4.4 gegeven oordeel verhindert dat met betrekking tot de in geschil zijnde bedragen ad fl. 25.638,-- en fl. 55.300,-- ruimte bestaat voor aftrek als beroepskosten. De met die bedragen gemoeide uitgaven behoren geheel tot de sfeer van de inkomensbesteding. Ook het beroep op de met ingang van 1 januari 2001 geldende "30% regeling" baat belanghebbende derhalve niet.

4.6. Gelet op al het vorenstaande is het beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 30 juli 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 30 juli 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.