Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2004, AQ9827, 02/02389
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2004, AQ9827, 02/02389
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2004
- Datum publicatie
- 7 september 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ9827
- Zaaknummer
- 02/02389
Inhoudsindicatie
Gesteld noch gebleken is, dat bij het opleggen van de beschikking van 23 oktober 2001 sprake was van enig feit, dat de verweerder niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Wél is gebleken dat in de beschikking van 5 maart 2001 bij de vaststelling van de waarde van de bij de onroerende zaak behorende grond de verweerder is uitgegaan van een oppervlakte van 161 m², terwijl hij in de beschikking van 23 oktober 2001 is uitgegaan van een oppervlakte van 721 m².
Het Hof is van oordeel, dat nu de grond reeds vóór 5 maart 2001 aan belanghebbende in eigendom toebehoorde, de verweerder met dit feit bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld, dat hij bij de ontvangst van de beschikking van 5 maart 2001 niet begreep, dat de oppervlakte niet correct was opgenomen en daardoor de waarde van de onroerende zaak te laag. Hij meende juist, dat de waarde van de onroerende zaak bij de beschikking van 5 maart 2001 te hoog was vastgesteld. Naar het oordeel van het Hof is sprake van een ambtelijk verzuim, dat niet aan te merken is als een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen administratieve vergissing (zie Hoge Raad 6 juni 1973, nr. 17 106, BNB 1973/161 en 27 januari 1999, nr. 34 006, BNB 2001/15). Om die reden kan de herzieningsbeschikking niet in stand blijven.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 02/02389
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Directeur financiën van de gemeente P (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift van 30 november 2001 betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking van 23 oktober 2001 waarbij de waarde van de onroerende zaak Astraat 1 te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1999 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 juni 2004 te Heerlen. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de verweerder.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 juli 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de beschikking en draagt de verweerder op binnen 6 weken na ontvangst van 's Hofs uitspraak uitspraak te doen op het bezwaar gericht tegen de beschikking de dato 5 maart 2001;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=;
- veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 6,56; en
- wijst de gemeente P aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De gronden voor de beslissing
1. Aan belanghebbende is voor het onderhavige tijdvak aanvankelijk een beschikking met dagtekening 5 maart 2001 opgelegd, waarbij de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op fl. 328.000,=. Belanghebbende is tegen deze beschikking in bezwaar gekomen bij schrijven van 12 april 2001, omdat hij meende, dat de waarde op een te hoog bedrag was vastgesteld. De verweerder heeft op dit bezwaarschrift tot op heden geen uitspraak gedaan.
2. Wél is de verweerder overgegaan tot herziening van de beschikking van 5 maart 2001 en heeft hij bij beschikking van 23 oktober 2001 de waarde van de onroerende zaak verhoogd tot fl. 418.000,=. Tegen deze beschikking is belanghebbende bij schrijven van 30 november 2001 in bezwaar gekomen, waarna de verweerder bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 25 maart 2002 de bij beschikking van 23 oktober 2001 vastgestelde waarde heeft gehandhaafd.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 27, Wet WOZ, voor zover hier van belang, kan de in artikel 22, eerste lid, Wet WOZ bedoelde beschikking worden herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld. Een feit dat de verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren (het zogenaamde nieuwe feit). Belanghebbende heeft zich ter zitting beroepen op afwezigheid van het nieuwe feit. Dit beroep is door de verweerder niet bestreden.
4. Gesteld noch gebleken is, dat bij het opleggen van de beschikking van 23 oktober 2001 sprake was van enig feit, dat de verweerder niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Wél is gebleken dat in de beschikking van 5 maart 2001 bij de vaststelling van de waarde van de bij de onroerende zaak behorende grond de verweerder is uitgegaan van een oppervlakte van 161 m², terwijl hij in de beschikking van 23 oktober 2001 is uitgegaan van een oppervlakte van 721 m².
Het Hof is van oordeel, dat nu de grond reeds vóór 5 maart 2001 aan belanghebbende in eigendom toebehoorde, de verweerder met dit feit bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld, dat hij bij de ontvangst van de beschikking van 5 maart 2001 niet begreep, dat de oppervlakte niet correct was opgenomen en daardoor de waarde van de onroerende zaak te laag. Hij meende juist, dat de waarde van de onroerende zaak bij de beschikking van 5 maart 2001 te hoog was vastgesteld. Naar het oordeel van het Hof is sprake van een ambtelijk verzuim, dat niet aan te merken is als een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen administratieve vergissing (zie Hoge Raad 6 juni 1973, nr. 17 106, BNB 1973/161 en 27 januari 1999, nr. 34 006, BNB 2001/15). Om die reden kan de herzieningsbeschikking niet in stand blijven.
5. Gelet op het vorenoverwogene, is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. De verweerder is op onjuiste gronden overgegaan tot herziening van de bij beschikking van 5 maart 2001 vastgestelde WOZ-waarde. De beschikking van 23 oktober 2001 dient te worden vernietigd. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en de verweerder dient alsnog uitspraak te doen op het bezwaarschrift van 12 april 2001 ingediend tegen de beschikking van 5 maart 2001.
6. Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
De proceskosten
Belanghebbende heeft deze kosten ter zitting beperkt tot zijn reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten worden becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 6,56. Het Hof acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2004.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 juli 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,00.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.