Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-06-2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:BV6028 AQ9847, 02/02874
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-06-2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:BV6028 AQ9847, 02/02874
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 juni 2004
- Datum publicatie
- 7 september 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ9847
- Zaaknummer
- 02/02874
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als verplicht verzekerde en daardoor tevens premieplichtige voor de Nederlandse volksverzekeringen over het jaar 2000.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 02/02874
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hierna te vermelden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van ƒ 50.709,- welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,-.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 3 maart 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, de Inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbende heeft per faxbericht van 3 maart 2004 laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5. Het Hof heeft in deze zaak op 17 maart 2004 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 19 maart 2004 aan partijen verzonden.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2004 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde recht van € 51,- is op 21 april 2004 betaald.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende is geboren in 1967 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2. Belanghebbende woonde het gehele jaar 2000 in Nederland. In 2000 werkte hij uitsluitend buiten Nederland. Hij deed dit op het Noorse deel van het continentale plat als chief officer op een zogenaamde stenenstorter, een zeeschip, varende onder Nederlandse vlag. Hij was in het onderhavige jaar in dienst van A B.V., een in Nederland gevestigde werkgever.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als verplicht verzekerde en daardoor tevens premieplichtige voor de Nederlandse volksverzekeringen over het jaar 2000.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag met het bedrag van de daarin begrepen premie volksverzekeringen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Aangezien belanghebbende gedurende het gehele jaar 2000 in Nederland woonde, zou hij volgens de hoofdregel van artikel 6, lid 1, onderdeel a, van de AOW en de overeenkomende bepalingen in de overige volksverzekeringswetten verplicht verzekerd zijn.
4.2. Belanghebbende is echter gedurende het gehele jaar 2000, dus gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden, uitsluitend buiten Nederland werkzaam geweest in de zin van artikel 12 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: het Besluit). Op grond van het eerste lid van dit artikel 12 zou hij daarom in het jaar 2000, hoewel hij toen ingezetene was, toch niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen, tenzij "(...) die arbeid" buiten Nederland uitsluitend werd verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever.
4.3. Nu belanghebbende in het onderhavige jaar uitsluitend werkzaam was uit hoofde van zijn dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werkgever, deed de onder 4.2 genoemde uitzondering zich naar het oordeel van het Hof dit gehele jaar voor, en was belanghebbende toen verplicht verzekerd als ingezetene van Nederland. De vraag of een werknemer zijn arbeid buiten Nederland uitsluitend verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland gevestigde werknemer moet naar het oordeel van het Hof namelijk voor iedere gewerkte of daarmee gelijkgestelde dag afzonderlijk worden beoordeeld. De door belanghebbende bepleite anders luidende uitleg van het Besluit zou erop neerkomen dat de gehele periode waarin iemand aaneengesloten in het buitenland werkt, voor welke werkgever dan ook, in de beschouwing moet worden betrokken, en dat enig dienstverband met een in het buitenland gevestigde werkgever in een deel van die periode ertoe leidt dat de betrokkene gedurende die gehele periode van de kring der verzekerden is uitgesloten. Het Hof verwerpt deze uitleg die in strijd is met de strekking van de onderhavige uitzonderingsclausule, namelijk ingezetenen die in dienstbetrekking staan tot een in Nederland gevestigde werkgever in de verplichte verzekering te betrekken. Deze uitleg zou bovendien leiden tot willekeurige en manipuleerbare uitkomsten, en zou bovendien tot het praktisch onwenselijke resultaat leiden dat iemands verzekeringspositie pas na afloop van een wellicht zeer lange periode van werkzaamheden in het buitenland kan worden beoordeeld.
4.4. Tussen partijen is, naar het oordeel van het Hof terecht, niet in geschil dat het bepaalde in de EG-Verordening 1408/71 en het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Noorwegen in dit geval niet aan verzekeringsplicht van de belanghebbende in de weg staan.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door M.W.C. Feteris, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 25 juni 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 25 juni 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.