Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-06-2004, AQ9852, 02/03441

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-06-2004, AQ9852, 02/03441

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 juni 2004
Datum publicatie
7 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ9852
Zaaknummer
02/03441

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Dient belanghebbendes aandeel in het bij de verkoop van de grond en de woningen gerealiseerde voordeel, hetzij als winst uit onderneming, hetzij als andere opbrengst van arbeid, geheel of gedeeltelijk tot zijn belastbaar inkomen te worden gerekend?

- Zo ja, komen bij de berekening van het bedoelde voordeel bedragen van ƒ 13.000,= inzake de betaling aan de heer E en ƒ 41.781,= van het totale bedrag van ƒ 80.000,= bedoeld in 2.17 als kosten in aftrek?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/03441

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2000 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 152.433,=, in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen naar een maximum premie-inkomen van ƒ 84.000,= en in de premie Ziekenfondswet naar een premie-inkomen van ƒ 152.433,= met een premiegrondslag van ƒ 41.200,=, welke aanslagen, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 29 oktober 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, en van de heer A (hierna: de heer A), zwager van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

De Inspecteur heeft voor deze zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst.

1.4. De Inspecteur heeft op 19 januari 2004 en 23 januari 2004 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het nadere onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 28 januari 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord dezelfde personen als genoemd onder 1.3.

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met de in 1.4 genoemde stukken niet in zijn verdediging is geschaad en heeft deze stukken tot de stukken van het geding gerekend.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, geboren in juli 1967, drijft sinds 1997 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam "Bouwkundig Tekenburo X". De werkzaamheden van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een bouwkundig tekenbureau, het geven van bouwkundige adviezen en het verlenen van arbeidsondersteuning in de bouw.

2.2. De jaarstukken en de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting van belanghebbende worden verzorgd door de heer A, die hoofd administratie bij een autobedrijf is.

2.3. Belanghebbende heeft op 29 december 1997 samen met een neef, de heer B, een perceel grond gekocht gelegen ten zuiden van de C te Q. De koopprijs bedroeg ƒ 315.000,=. Op 27 februari 1998 hebben belanghebbende en de heer B de grond verkocht voor een prijs van ƒ 387.000,=; dat is ƒ 72.000,= hoger dan de prijs bij aankoop. Het resultaat van deze transactie werd niet belast.

Op 25 maart 1999 hebben belanghebbende en de heer A een perceel grond aan de Dstraat in R (gemeente R) ter grootte van ongeveer negen are en dertien centiare (hierna: de grond) in eigendom verkregen ten gevolge van een aankoop in openbare verkoop bij inschrijving door de inschrijving bij het kadaster van afschriften van een proces-verbaal van inschrijving, van een akte de command en van een akte van kwijting, gedagtekend respectievelijk 6 februari 1999, 12 februari 1999 en 23 maart 1999. De koopprijs van de grond bedroeg ƒ 454.000,=.

2.4. In de onder 2.3 vermelde akte de command van 12 februari 1999 verklaart de heer E, van beroep aannemer, op 6 februari 1999 niet voor zichzelf, maar namens belanghebbende en de heer A op de grond te hebben geboden tijdens de openbare verkoop. Door belanghebbende en de heer A is aan de heer E een bedrag van ƒ 13.000,= betaald.

2.5. De aankoopprijs van de grond is door belanghebbende en de heer A gefinancierd met een - blijkens de schuldbekentenis gedagtekend 23 maart 1999 - door de Fbank te S (hierna: de bank) op 23 maart 1999 verstrekte lening van ƒ 507.500,=, ineens af te lossen "op 30-09-1999 of zoveel eerder bij verkoop objecten".

Eveneens op 23 maart 1999 hebben belanghebbende en zijn echtgenote alsmede de heer A en diens echtgenote een volmacht aan de bank verleend om namens hen op te treden bij het verstrekken van hypothecaire zekerheid, inclusief rente en kosten, tot een bedrag van ƒ 1.350.000,=, op de grond, het woonhuis met ondergrond van belanghebbende en zijn echtgenote en op het woonhuis met ondergrond van de heer A en/of zijn echtgenote.

2.6. Op 17 november 1999 wordt aan de bank hypotheek tot een bedrag van ƒ 1.350.000,= verleend:

"[...] tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van hen, zowel van hen tezamen als van ieder van hen afzonderlijk, [...] te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen [...]"

op de grond, het woonhuis met ondergrond van belanghebbende en zijn echtgenote en het woonhuis met ondergrond van de echtgenote van de heer A.

2.7. Op 18 november 1999 wordt de lening vermeld onder 2.5 bij akte genaamd "Wijziging geldleningsvoorwaarden" verlengd tot 1 november 2000. Tevens wordt op 18 november 1999 door belanghebbende en de heer A bij de bank een lening opgenomen van ƒ 500.000,=, welke lening blijkens de op 18 november 1999 getekende schuldbekentenis ineens moet worden terugbetaald "op 1 november 2000 of zoveel eerder bij ontvangst van de termijnen/verkoop objecten betrekking hebbende op het project R (Dstraat)". Het bedrag van deze lening is door de bank op een depotrekening gestort (hierna: de depotrekening).

2.8. De rente en kosten voortvloeiende uit de in 2.5 en 2.7 bedoelde financiering van de grond en de hierna te noemen woningen zijn door belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting 1999 en 2000 als rente en kosten van de eigen woning opgenomen.

2.9. Bij de verwerving van de grond of nadien zijn tussen belanghebbende en de heer A geen afspraken gemaakt over ieders aandeel in de grond.

2.10. Op de grond zijn in de periode september 1999 tot april 2000 twee twee-onder-een-kapwoningen (hierna: de woningen) gerealiseerd.

De aanvraag voor een bouwvergunning is op 7 juni 1999 ingediend en de bouwvergunning is op 1 december 1999 verleend.

2.11. Ongeveer 60% van de ter zake van de bouw van de woningen binnengekomen facturen van leveranciers was gesteld ten name van Bouwkundig Tekenburo X of Bouwbedrijf A en X.

2.12. Belanghebbende heeft zijn aan de grond en de woningen verrichte werkzaamheden onder de naam Bouwkundig Tekenburo X aan de heer A en zichzelf in rekening gebracht met vermelding van omzetbelasting. Deze facturen zijn ten laste van de depotrekening betaald en zijn geheel in de administratie van belanghebbendes onderneming verwerkt. Het betreft in 1999 een bedrag van ƒ 22.500,= en in 2000 van ƒ 22.195,=, in totaal ƒ 44.695,=, exclusief omzetbelasting.

2.13. Tijdens de bouw van de woningen heeft belanghebbende minder opdrachten ten behoeve van derden voor zijn onderneming uitgevoerd dan zonder de bouw van de woningen het geval zou zijn geweest.

2.14. Belanghebbende leefde van de opnamen van de depotrekening. Van de depotrekening werden regelmatig (grote) kasopnamen door belanghebbende gedaan.

2.15. De grond en de woningen zijn verkocht op 19 mei 2000 voor ƒ 599.000,= respectievelijk op 17 oktober 2000 voor ƒ 586.000,=, beide kosten koper. Ten tijde van de verkopen waren de woningen nog niet geheel gereed. De akten van levering van de woningen zijn gedagtekend op 30 juni 2000 respectievelijk op 21 november 2000.

2.16. De bruto opbrengst van de in 2.15 bedoelde verkopen ten bedrage van ƒ 1.185.000,= is tussen belanghebbende en de heer A gelijkelijk verdeeld. De Inspecteur heeft aan belanghebbende ter zake van de bouw een bedrag van ƒ 352.625,= aan kosten toegerekend, zijnde de helft van ƒ 705.250,=.

2.17. Belanghebbende beschikt tot een bedrag van ongeveer ƒ 80.000,= niet over facturen van bouwkosten. Er bestaat geen controleerbare administratie van deze gedurende de bouw van de woningen contant van de depotrekening opgenomen bedragen.

2.18. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 803,=, daaronder begrepen een winst uit onderneming van ƒ 35.584,=.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag belanghebbendes winst uit onderneming in verband met de verkoop van de grond en de woningen verhoogd met een bedrag van ƒ 151.630,=, berekend als volgt:

Opbrengst verkoop woningen ƒ 1.185.000,=

Af: nageheven omzetbelasting ter zake van verkoop ƒ 176.490,=

Netto opbrengst ƒ 1.008.510,=

Toe te rekenen aan belanghebbende 1/2 hiervan ƒ 504.255,=

Af: Toegerekende kosten belanghebbende (zie 2.16) ƒ 352.625,=

Netto behaald voordeel ƒ 151.630,=

en belanghebbendes belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 152.433,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Dient belanghebbendes aandeel in het bij de verkoop van de grond en de woningen gerealiseerde voordeel, hetzij als winst uit onderneming, hetzij als andere opbrengst van arbeid, geheel of gedeeltelijk tot zijn belastbaar inkomen te worden gerekend?

- Zo ja, komen bij de berekening van het bedoelde voordeel bedragen van ƒ 13.000,= inzake de betaling aan de heer E en ƒ 41.781,= van het totale bedrag van ƒ 80.000,= bedoeld in 2.17 als kosten in aftrek?

Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Ter zitting van 29 oktober 2003

Belanghebbende

- Ik ben begonnen als timmerman en dat heeft zich later ontwikkeld tot bouwkundig tekenaar. De heer A is hoofd administratie bij een autobedrijf.

- Met mijn neef, B, en zijn echtgenote hebben mijn vrouw en ik ook een goede band. In 1997 hadden we plannen om gezamenlijk grond in Q aan te kopen en daar samen te gaan wonen. Maar dat is niet doorgegaan omdat we geen bouwvergunning kregen voor een twee-onder-een-kap.

- Mijn vrouw is goed bevriend met de vrouw van de heer A. Wij wilden samen grond aankopen en dan daar samen gaan wonen. De locatie in R was zeer geschikt, want achter in de tuin zou ik een schuur kunnen zetten ten behoeve van mijn bedrijf. We hadden samen met de heer A een pot ten behoeve van de bouw. Daar werd alles van betaald. Als we geld nodig hadden voor de bouw, pakten we daar geld uit. Omdat ik meer werkte dan A, heb ik meer geld daaruit gepakt. A heeft nagenoeg niet gewerkt, dus daarvoor zijn geen uren gerekend of betaald.

- Eind 1999, begin 2000 zag de heer A het niet meer zitten om hypotheek op te nemen, gelet op de slecht draaiende winkel van zijn vrouw. Voorts was zijn salaris te laag.

- Het is nooit zover gekomen om een loods te bouwen. Het plan was om eerst de huizen te bouwen.

Ter zitting van 28 januari 2004

Belanghebbende

- Het project is gestart door de mogelijkheid om op enig moment grond te kopen. We moesten op korte termijn een financiering krijgen. Ik had, gelet op mijn onderneming, contacten bij de afdeling bedrijven van de bank. De eerste gesprekken met de bank hebben medio februari 1999, vóór de aankoop, plaatsgevonden. Dit waren algemene gesprekken; niet specifiek voor de aankoop van de grond in R. Vanaf maart hebben we een schets en ontwerpen gemaakt. Toen er een overbruggingskrediet uit voortkwam, stond als gevolg daarvan op de stukken de naam van mijn bedrijf. De bank wilde dat we eerst de bouw realiseerden en dat pas dan zou worden overgegaan tot een langlopende normale financiering.

- In juni 1999 is de bouwvergunning aangevraagd. In oktober 1999 is met de bouw begonnen.

- Bijna in alle stukken wordt gesproken over X en A. Leveranciers voegden er vaak automatisch Bouwbedrijf aan toe. Zij hebben per abuis een verkeerde tenaamstelling gebruikt.

- In de bestektekening zijn beide woningen inderdaad exact gelijk getekend, maar in het beginstadium gebeurt dat nog niet zo gedetailleerd. De getekende garage kon ook als carport worden uitgevoerd zodat je naar achter kon rijden.

- In het primaire standpunt van de Inspecteur zit een dubbeltelling, omdat de door mij aan de heer A en mijzelf in privé gefactureerde bedragen al in de winst van 1999 en 2000 zijn opgenomen.

De Inspecteur

Het Hof kan ervan uitgaan dat de door belanghebbende aan de heer A en aan zichzelf gefactureerde bedragen inderdaad zijn aangegeven.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een naar een belastbaar inkomen van primair ƒ 803,=, subsidiair ƒ 60.868,=,= en meer subsidiair ƒ 125.042,=.

De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een naar een belastbaar inkomen van primair en subsidiair ƒ 145.933,=.

4. Beoordeling van het geschil

Ambtshalve en vooraf

4.1. De in 1.4 bedoelde door de Inspecteur ingezonden stukken zijn binnen de termijn van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb bij het Hof binnengekomen. Het betreft hier stukken die, met twee uitzonderingen, afkomstig zijn van belanghebbende dan wel gegevens bevatten waarover belanghebbende zelf reeds beschikt.

De uitzonderingen betreffen interne stukken van de bank met betrekking tot de in 2.5 en 2.7 bedoelde financiering van de grond en de woningen met het opschrift "BEROEPS-/BEDRIJFSFINANCIERING" en met dagtekeningen 17 maart 1999 en 7 mei 1999.

Op verzoek van belanghebbende is het onderzoek ter zitting van 29 oktober 2003 geschorst om de mogelijkheid van een compromis te onderzoeken. In het kader van een mogelijk compromis heeft de Inspecteur de onderhavige stukken en gegevens aan belanghebbende gevraagd en van of - voor wat betreft de stukken van de bank in de week voor de nadere zitting - via belanghebbende ontvangen.

Gezien het feit dat belanghebbende zelf over de stukken en gegevens beschikt, dan wel de gegevens zelf aan de Fbank heeft verstrekt, en dat belanghebbende zich daarover tijdens de nadere zitting heeft kunnen uitlaten, is het Hof van oordeel dat belanghebbende door de overlegging hiervan binnen de genoemde termijn niet in zijn verdediging is geschaad. Het Hof heeft hierin geen reden gezien de zaak aan te houden en heeft de betreffende stukken tot de stukken van het geding gerekend.

Met betrekking tot het geschil

4.2.1.1. Belanghebbende stelt dat hij het oogmerk had de verkochte woning zelf te gaan bewonen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat belanghebbende ten minste zelfstandig naar opbrengst streefde door het rendabel maken van arbeid.

4.2.1.2. Tussen partijen is niet in geschil, dat de grond en de woningen een bron van inkomen voor belanghebbende vormden. Hiermee geven partijen niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

4.2.2. "[...] in een geval als het onderhavige is van normaal vermogensbeheer geen sprake, indien het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen

van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan. [...]" (Hoge Raad

17 augustus 1994, nr. 29 755, BNB 1994/319).

4.3. Belanghebbende stelt dat de door hem verrichte arbeid aanvankelijk ten doel had twee woningen voor zelfbewoning te realiseren. Tot zelfbewoning is het echter, naar belanghebbende stelt, door financiële problemen, veroorzaakt door een slechte gang van zaken bij de door de echtgenote van de heer A gedreven onderneming, uiteindelijk niet gekomen. De Inspecteur heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De Inspecteur stelt zich, naar het Hof verstaat, met zijn stelling dat het door belanghebbende behaalde voordeel rechtstreeks verband houdt met de door hem gedreven onderneming, kennelijk op het standpunt dat de arbeid vanaf het begin was gericht op meer dan de opbrengst van normaal vermogensbeheer. Naar het oordeel van het Hof dient, gelet op het voorgaande, allereerst bezien te worden waarop belanghebbendes arbeid was gericht. Daarna komt aan de orde of het bij de verkoop van de grond en de woningen door belanghebbende behaalde voordeel moet worden gerekend tot de winst uit de door belanghebbende gedreven onderneming.

4.4. Vaststaat dat belanghebbende op 29 december 1997 samen met een familielid, de heer B, een perceel grond gekocht heeft, gelegen ten zuiden van de C te Q. De koopprijs bedroeg ƒ 315.000,=. Op 27 februari 1998 hebben belanghebbende en de heer B de grond verkocht voor een prijs van ƒ 387.000,=, dat is ƒ 72.000.,= hoger dan de prijs bij aankoop. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij met zijn neef ook daar wilde gaan bouwen voor eigen bewoning.

4.5. In de schuldbekentenis van 23 maart 1999 met betrekking tot de geldlening van ƒ 507.500,= staat echter vermeld:

"[...] Het gehele bedrag van de geldlening moet ineens worden terugbetaald op 30-09-1999 of zoveel eerder bij verkoop objecten.

[...]

Variabele rente zoals bedoeld in artikel 21 (...) van de hierna vermelde Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Fbankorganisatie 1997.

[...]

De debiteur zal de geldlening uitsluitend mogen aanwenden voor de financiering van aankoop bouwgrond met bijkomende kosten en bedrijfskapitaal. [...]"

In de overeenkomsten van 18 november 1999 met betrekking tot de geldleningen van ƒ 507.500,= en ƒ 500.000,= ("Wijziging geld-leningsvoorwaarden" respectievelijk "Schuldbekentenis") tussen belanghebbende en de heer A enerzijds en de bank anderzijds staat vermeld:

"[...] Het gehele bedrag van de geldlening moet ineens worden terugbetaald op 1 november 2000 of zoveel eerder bij ontvangst van de termijnen/ verkoop objecten betrekking hebbende op het project R (Dstraat).[...]".

In de overeenkomst van 18 november 1999 met betrekking tot de geldlening van ƒ 500.000,= ("Schuldbekentenis") tussen belanghebbende en de heer A enerzijds en de bank anderzijds staat verder vermeld:

"[...] De debiteur zal de geldlening uitsluitend mogen aanwenden voor de financiering van de afwikkeling van het project te R/bouw van twee woningen aan de Dstraat.[...]".

Het Hof leidt uit het bovenstaande het volgende af.

Het ging om een kortlopend project, bestaande uit de verwerving van de grond en de realisering van de woningen, dat project werd met kortlopend krediet gefinancierd en de verkoop van de grond en de woningen na realisatie daarvan stond bij voorbaat vast.

Het is dan aannemelijk dat belanghebbendes arbeid aan het project vanaf het begin op meer gericht was dan op de resultaten die daarvan bij normaal vermogensbeheer mogen worden verwacht. Hij heeft dit keer geen genoegen genomen met de waardestijging door de marktveranderingen maar in dit geval zijn arbeid zelfstandig rendabel willen maken. Het voordeel is dus in elk geval te belasten met inkomstenbelasting.

4.6. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld, dat belanghebbende in staat is de bouw van de woningen binnen zijn onderneming te realiseren.

Vaststaat, dat tijdens de bouw van de woningen belanghebbende minder opdrachten ten behoeve van derden voor zijn onderneming heeft uitgevoerd dan zonder de bouw van de woningen het geval zou zijn geweest. Aan de hand van de door belanghebbende aan de heer A en hemzelf in privé uitgereikte facturen voor een totaalbedrag van ƒ 44.695,= (zie 2.12) komt dit, bij een door belanghebbende gehanteerd uurtarief van ƒ 50,=, er naar het oordeel van het Hof op neer, dat belanghebbende binnen zijn onderneming bijna 900 uren aan de bouw van de woningen heeft besteed.

Het Hof leidt verder uit de in 4.5 bedoelde interne stukken van de bank van 17 maart 1999 en 7 mei 1999, waarin onder meer belanghebbende als de ondernemer wordt aangeduid en de beide kredieten ten name van het bedrijf zijn gesteld, af, dat de aankoop van de grond en de realisatie van de woningen - in deze stukken door de bank aangeduid als "project R" - naar de Inspecteur terecht heeft gesteld, is geschied binnen het kader van de in 2.1 bedoelde onderneming van belanghebbende.

4.7. Uit het in 4.2 tot en met 4.6 overwogene volgt naar het oordeel van het Hof, dat belanghebbende vanaf het begin van het project gericht was op meer dan het rendement en de waardestijging die van het project bij normaal vermogensbeheer mochten worden verwacht zodat het voordeel, dat belanghebbende bij de verkoop van de grond en de woningen heeft behaald, niet slechts gedeeltelijk, maar geheel gerekend dient te worden tot de winst uit de door belanghebbende gedreven onderneming.

4.8. Belanghebbende heeft blijkens de stukken aanvankelijk onjuiste informatie verschaft over de gang van zaken bij de aankoop van de grond ter veiling, en pas later de waarheid verteld.

Het Hof hecht geen geloof aan belanghebbendes bewering dat de woningen bestemd waren voor zelfbewoning.

4.9. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.

4.10.1. Met betrekking tot het tweede geschilpunt is het bedrag van ƒ 13.000,=, gelet op het onder 4.7 gegeven oordeel en de in de pleitnota ten behoeve van de zitting van 28 januari 2004 opgenomen nadere conclusie van de Inspecteur, tussen partijen niet meer in geschil, zodat belanghebbendes aandeel in dit bedrag, te weten de helft daarvan, zijnde ƒ 6.500,=, in mindering komt op het in zijn belastbaar inkomen te begrijpen voordeel.

4.10.2. Met betrekking tot het tweede geschilpunt wenst belanghebbende van het niet met facturen gestaafde bedrag van ƒ 80.000,= een bedrag van ƒ 41.781,= voor zijn aandeel in aftrek te brengen.

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, met hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat er meer voor aftrek in aanmerking komende kosten zijn gemaakt dan de Inspecteur in aftrek heeft toegelaten.

4.11. Nu gesteld noch gebleken is, dat de verdeling van de netto opbrengst van de grond en de woningen, behoudens de door belanghebbende aan de heer A en zichzelf gefactureerde bedragen, een andere is dan de heer A en belanghebbende hebben toegepast bij de verdeling van de rente en kosten ter zake van de financiering van de grond en de woningen, te weten ieder de helft, dient naar het oordeel van het Hof het in 2000 door belanghebbende genoten voordeel te worden berekend als volgt:

Opbrengst grond en woningen (2.18) ƒ 1.008.510,=

Af: door de Inspecteur reeds geaccepteerde

totale kosten (2.16) ƒ 705.250,=

Af: kosten door belanghebbende aan A en

hemzelf gefactureerd (2.12) ƒ 44.695,=

Netto opbrengst ƒ 258.565,=

waarvan toekomt aan belanghebbende de helft ƒ 129.282,=.

Aangezien tussen partijen niet meer in geschil is, dat de hiervoor bedoelde gefactureerde bedragen in de jaren 1999 en 2000 voor ƒ 44.695,= reeds in de door belanghebbende aangegeven winsten en belastbare inkomens zijn begrepen, en evenmin dat de helft van het in 4.9 bedoelde bedrag van ƒ 13.000,= alsnog in aftrek komt, bedraagt het in het jaar 2000 nog in de winst te begrijpen voordeel een bedrag van ƒ 129.282,= verminderd met ƒ 6.500,=, dat is ƒ 122.782,=.

Het belastbaar inkomen van belanghebbende dient dan nader te worden vastgesteld op ƒ 123.585,=.

4.12. Belanghebbende heeft met betrekking tot de aanslagen premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en premie Ziekenfondswet geen grieven naar voren gebracht, althans geen andere grieven dan die samenhangen met de vaststelling van het belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Het vorenoverwogene brengt aldus mee, dat de aanslagen arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en premie Ziekenfondswet geen wijzigingen ondergaan.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is € 1.207,50, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor twee zittingen op basis van openbaar vervoer tweede klasse Y-'s-Hertogenbosch v.v., zijnde € 11,20, in totaal derhalve € 1.218,70 . Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- handhaaft de aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen,

- handhaaft de aanslag premie Ziekenfondswet,

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.585,=,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.218,70 en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 9 juni 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 9 juni 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.