Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2004, AQ9857, 03/00594
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2004, AQ9857, 03/00594
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 juni 2004
- Datum publicatie
- 7 september 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ9857
- Zaaknummer
- 03/00594
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft (...) uitsluitend nog het antwoord op de vraag of belanghebbende valt onder de vrijstelling van artikel 5, lid 1, onderdeel f Wet Vpb 1969.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/00594
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X N.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden voorlopige aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001/2002 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 mei 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, directeur financiën en ICT van belanghebbende en de directeur van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
1.5. Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota (die van de gemachtigde met twee bijlagen) toegezonden aan het hof en aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het hof rekent deze pleitnota's met bijlagen tot de stukken van het geding.
1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een aanvullende pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze pleitnota. Het hof rekent ook deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is opgericht in december 2001. Haar eerste boekjaar loopt tot en met 31 december 2002. Van de aandelen wordt 75% gehouden door Onderlinge Waarborgmaatschappij Aanvullingsfonds X U.A. (hierna aangeduid als: Aanvullingsfonds X) en 25% door de N.V. A (hierna aangeduid als: A).
2.2. Belanghebbende heeft ingevolge artikel 2 van haar statuten als doel
- het uitoefenen van het zorgverzekeringsbedrijf;
- de verzekering en herverzekering van risico's van ongevallen en ziekte, alsmede het verrichten van alles wat, onmiddellijk, hiermee verband kan houden of daartoe bevorderlijk kan zijn;
- het bevorderen dat haar verzekerden zo doeltreffend en doelmatig mogelijk gezondheidszorg en verzorging ontvangen, hetgeen ook kan geschieden door zelf voorzieningen voor gezondheidszorg en/of verzorging te ontwikkelen en/of ter beschikking te stellen ten behoeve van haar (toekomstige) verzekerden;
- het deelnemen in, het oprichten van, het samenwerken met, het voeren van beheer en/of directie over, het financieren van, het verlenen van diensten aan vennootschappen, bedrijven en ondernemingen welke de uitoefening van de zorgverzekering ten doel hebben;
- het deelnemen in en het beheer (doen) voeren over andere ondernemingen die ten doel hebben de uitoefening van een facilitair bedrijf ten behoeve van zorgverzekering;
- al hetgeen met het bovenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de meest uitgebreide zin genomen.
2.3. Belanghebbende bereikt haar doel door het aanbieden van zorgpolissen. Zij is geen erkend ziekenfonds als bedoeld in artikel 34 Ziekenfondswet. Zij beperkt zich tot het aanbieden van particuliere ziektekostenverzekeringen en het verzorgen van het recht op AWBZ.
2.4. Uitdeling van winst door belanghebbende is ingevolge artikel 24 van de statuten van belanghebbende slechts mogelijk indien het gehele geplaatste en gestorte aandelenkapitaal economisch en juridisch wordt gehouden door een rechtspersoon met een soortgelijk doel, activiteiten en tevens beperkende voorwaarden ten aanzien van de jaarwinstbestemming en de bestemming van het liquidatie-overschot. Het liquidatiesaldo kan ingevolge artikel 26 van statuten van belanghebbende slechts ten goede komen aan instellingen werkzaam in de volksgezondheid.
2.5. Aanvullingsfonds X is een ziektekostenverzekeraar die op grond van artikel 5, onderdeel f van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna afgekort tot: Wet Vpb 1969) is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting. A is normaal onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting.
2.6. Bij aandeelhoudersovereenkomst van 23 december 2002 zijn A en Aanvullingsfonds X overeengekomen dat A haar aandelen in belanghebbende bij beëindiging van haar deelneming in belanghebbende aan Aanvullingsfonds X zal aanbieden en verkopen tegen kostprijs dan wel de lagere intrinsieke waarde.
2.7. A heeft haar deelname in het aandelenkapitaal van belanghebbende volgestort door middel van inbreng van een zorgportefeuille waarvan de waarde is gesteld op € 454.000. Tevens heeft zij een storting in contanten gedaan van € 2.046.000. Aanvullingsfonds X heeft haar deelname volgestort door storting van € 7.500.000.
2.8. A en belanghebbende hebben een ziektekosten quota-share herverzekeringscontract afgesloten op basis waarvan A voor 50% van de door belanghebbende afgesloten polissen ten behoeve van belanghebbende optreedt als herverzekeraar. De overige 50% is voor rekening en risico van belanghebbende.
2.9. Het commerciële resultaat van belanghebbende over het (lange) boekjaar 2001/2002 bedroeg € 550.230. Dit resultaat is aan de overige reserves toegevoegd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard uitsluitend nog het antwoord op de vraag of belanghebbende valt onder de vrijstelling van artikel 5, lid 1, onderdeel f Wet Vpb 1969.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat indien de vraag bevestigend moet worden beantwoord, de uitspraak en de aanslag dienen te worden vernietigd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt ingetrokken. Belanghebbende is een bovenbouwverzekeraar. Zij vangt cliënten op die uit het ziekenfonds vallen. Bovenbouwverzekeraars hebben andere taken dan pure particuliere ziektekostenverzekeraars. Bovenbouwverzekeraars zijn meer gericht op het verschaffen van zorg en zij zijn verplicht cliënten op te nemen, ook al is de inschrijving verliesgevend. Belanghebbende regelt niet alleen schade, maar regelt ook de zorg. Zo worden huisartsenposten ingericht. De commerciële winst over 2003 is € 3,5 miljoen. Die winst is nodig om de in de ogen van belanghebbende benodigde solvabiliteitsmarge te kunnen bereiken. De bedoeling is kostendekkend te werken. Indien na het bereiken van de beoogde solvabiliteitsmarge nog steeds winst wordt behaald, worden de premies verlaagd en/of wordt het verstrekkingenpakket uitgebreid. Het belang van A is dat zij behoefte heeft aan de kennis van Aanvullingsfonds X van de gezondheidszorg. De rechtsvorm van de N.V. is gekozen omdat dit de snelste en beste mogelijkheid was om een bovenbouwverzekeringsmaatschappij op te richten. Belanghebbende heeft 50 werknemers in dienst. Zij bemiddelt bij zorginstellingen voor de afhandeling van wachtlijsten, zij betaalt mee aan voorlichtingsmateriaal en betaalt ook een deel van de kosten van de zorg van Aanvullingsfonds X.
De Inspecteur
Ik zie geen verschil tussen belanghebbende en andere commerciële ziektekostenverzekeraars. Ook de concurrenten van belanghebbende verrichten hand- en spandiensten voor verzekerden. Ook daar zit eigen rendement in.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 5, lid 1, onderdeel f Wet Vpb 1969 kunnen bij algemene maatregel van bestuur onder daarbij te stellen voorwaarden van de heffing van vennootschapsbelasting worden vrijgesteld algemene ziekenfondsen, ziekenhuisverplegingsfondsen en ziektekostenverzekeringsmaatschappijen, voor zover zij geen winst beogen of maken anders dan voor instellingen ten bate van de volksgezondheid.
4.2. Van de bevoegdheid tot het stellen van nadere voorwaarden is geen gebruik gemaakt. Ingevolge artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Vpb 1971 zijn de in artikel 5, lid 1, onderdeel f genoemde lichamen van de belasting vrijgesteld.
4.3. Van belang is dus slechts of belanghebbende winst maakt anders dan voor instellingen ten bate van de volksgezondheid. Niet van belang is derhalve of belanghebbende al dan niet in concurrentie treedt met andere ziektekostenverzekeraars. Nu geen aanvullende voorwaarden zijn gesteld, verwerpt het hof de opvatting van de Inspecteur dat de vrijstelling vanwege het voorkomen van concurrentieverstoringen eng dient te worden uitgelegd.
4.4. De omstandigheid dat belanghebbende met een commerciële ziektekostenverzekeraar een quota-sharecontract heeft afgesloten, heeft invloed op de hoogte van haar winst, maar is niet van betekenis voor de bestemming van de winst. Anders dan de Inspecteur stelt, acht het hof deze omstandigheid derhalve niet van betekenis voor de toepasselijkheid van de vrijstelling. Dat het quota-sharecontract bij de waardering van de door A ingebrachte portefeuille niet in aanmerking is genomen, brengt naar het oordeel van het hof niet met zich mee dat de waarde van de ingebrachte portefeuille te hoog is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat het quota-sharecontract op andere dan zakelijke gronden is afgesloten. Alsdan kan dat contract niet als middel worden gezien de winst van belanghebbende af te romen.
4.5. De statuten van belanghebbende en de tussen Aanvullingsfonds X en A gesloten aandeelhoudersovereenkomst stellen voldoende zeker dat de winst van belanghebbende ten goede komt aan Aanvullingsfonds X. Zolang de winst van belanghebbende ingevolge de statutaire bepalingen niet kan worden uitgekeerd, komt de winst immers uitsluitend tot uitdrukking als waardestijging van de aandelen in belanghebbende. Nu A ingevolge de aandeelhoudersovereenkomst deze waardestijging zelf niet kan realiseren, komt deze toe aan Aanvullingsfonds X dat zelf een op basis van artikel 5, lid 1, onderdeel f Wet Vpb 1969 vrijgesteld lichaam is, en daarmee naar het oordeel van het hof moet worden aangemerkt als instelling ten bate van de volksgezondheid in de zin van voornoemde wetsbepaling.
4.6. Nu het liquidatiesaldo ingevolge de statuten ten goede komt aan instellingen werkzaam in de gezondheidszorg acht het hof voldoende gewaarborgd dat ook indien de winst als liquidatiesaldo zou worden uitgekeerd, dit saldo toekomt aan instellingen ten bate van de volksgezondheid. Gesteld noch aannemelijk is dat deze statutaire bepaling de ruimte zou bieden het liquidatiesaldo uit te keren aan een instelling niet ten bate van de volksgezondheid.
4.7. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat belanghebbende voldoet aan de criteria van artikel 5, lid 1, onderdeel f Wet Vpb 1969.
4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de uitspraak en de aanslag moeten worden vernietigd.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is € 1.207,50.
7. Beslissing
Het hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vernietigt de voorlopige aanslag,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,=,
* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.207,50, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en J.W. Zwemmer, leden en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 23 juni 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 juni 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.