Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-10-2004, AR7204, 02/04032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-10-2004, AR7204, 02/04032

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 oktober 2004
Datum publicatie
8 december 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7204
Zaaknummer
02/04032
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.8, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.54

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de winst behaald bij de verkoop van het café Z een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 kan vormen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/04032

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te B van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst ZZ, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, aanslagnummer 00000.

1. Ontstaan en loop van het geding

De voorlopige aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 275.000,--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof waarbij door de griffier van hem een recht is geheven van € 29,--.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 mei 2004 te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord P. en L., namens de Inspecteur.

Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbendes gemachtigde heeft het Hof per fax van 27 mei 2004 laten weten dat hij noch belanghebbende ter zitting aanwezig zullen zijn.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende was bij aanvang van het jaar 2001 uitbater van café Z te Y. De omzet bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting voor 1999, 2000 en 2001 tot en met de maand mei, respectievelijk ƒ 295.409,--, ƒ 297.943,-- en ƒ 149.788,--. Het café heeft een geringe oppervlakte en is gelegen in het centrum van Y. Er is geen personeel in dienst.

2.2. Belanghebbende heeft het café bij overeenkomst van 22 mei 2001 verkocht. Daarbij zijn de inventaris, het huurrecht van het pand waarin het café wordt geëxploiteerd, de goodwill en de naam van het café verkocht voor de prijs van ƒ 375.000,--. De koper heeft de exploitatie van het café voortgezet. Belanghebbende heeft ter zake van "Z" een balans en winst- en verliesrekening over 1 januari 2001 tot en met 31 mei 2001 aan de Inspecteur overgelegd. Belanghebbende heeft de verkoop in die balans en winst- en verliesrekening enkel als buitengewone bate van ƒ 299.562,-- verantwoord. In de balans per 31 mei 2001 is niets ter zake van die verkoop opgenomen.

2.3. Ten tijde van de verkoop van het café heeft belanghebbende het plan opgevat de exploitatie van een hotelboot gelegen aan de B-straat te Y over te nemen. Deze hotelboot biedt de mogelijkheid te overnachten op een boot gelegen op de B-straat te Y. Tevens wordt op die boot een restaurant geëxploiteerd. Belanghebbende is na de verkoop van het café, in afwachting van de afwikkeling van de verwerving van de hotelboot, in dienstbetrekking getreden bij de eigenaar van die hotelboot. Met deze hotelboot verwachtte belanghebbende, volgens de eerste versie van het overnameplan d.d. 10 oktober 2000, welke versie belanghebbende ten tijde van het bezwaar aan de Inspecteur heeft overgelegd, voor de jaren 2001 tot en met 2003 omzetten te behalen van respectievelijk ƒ 1.022.090,--, ƒ 1.158.932,-- en ƒ 1.198.093,--. Tevens is in dit plan rekening gehouden met een post personeelskosten van circa 25% van de omzet.

2.4. Op 20 november 2002 is aan de Inspecteur meegedeeld dat het overnameplan van de hotelboot op een laag pitje is komen te staan en dat op dat moment door belanghebbende het plan is opgevat een ander café, gelegen aan het C-plein te Y, over te nemen.

2.5. Bij de regeling van de onderhavige voorlopige aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar zijn onderneming heeft gestaakt en heeft hij de buitengewone bate, als genoemd in 2.2, onder aftrek van de stakingswinstvrijstelling en afgerond op ƒ 275.000,--, in de belastingheffing betrokken.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de winst behaald bij de verkoop van het café Z een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 kan vormen. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de voorlopige aanslag tot nihil.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Het Hof verbindt aan de in 2.2 en 2.3 weergegeven feiten, naar de Inspecteur terecht heeft gesteld, het gevolg dat belanghebbende ultimo mei 2001 de exploitatie van café Z heeft gestaakt. Toevoeging aan een herinvesteringsreserve van (een gedeelte van) de bate die met de verkoop van het café is gerealiseerd is in dat licht bezien uitsluitend mogelijk als uit de feiten zou blijken dat de activiteiten van belanghebbende gericht waren op een bedrijfsverplaatsing onder vervanging van alle bedrijfsmiddelen. Belanghebbende heeft evenwel de aan het café verbonden goodwill en handelsnaam overgedragen en was doende onderhandelingen te voeren over een participatie in de hotelboot. De exploitatie daarvan behelst het bieden van overnachtings- en verblijfsgelegenheid welke naar het oordeel van het Hof een naar aard en karakter andere onderneming vormt dan de exploitatie van een klein café in de binnenstad. Nu er ten aanzien van de hotelboot sprake is van een geheel andere klantenkring, de te behalen omzet aanzienlijk hoger is, de dienstverlening van geheel andere aard is en er met personeel moet worden gewerkt, is het Hof van oordeel dat belanghebbende onder deze omstandigheden in 2001 geen dotatie kon doen aan een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 Wet IB 2001.

4.2. Voorzover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat het vervangingsvoornemen betrekking had op de verwerving van het café aan het C-plein acht het Hof niet aannemelijk dat dit voornemen reeds aanwezig was op meerbedoelde balansdatum. Deze stelling baat belanghebbende derhalve niet.

4.3. Het Hof heeft nog bezien of de bate bij verkoop van het café met een beroep op de zogenoemde ruilarresten kan worden doorgeschoven. Los van het feit dat uit de stukken niet blijkt dat belanghebbende inmiddels vervangende bedrijfsmiddelen heeft verworven is ook dat niet het geval. De op grond van die arresten toelaatbare doorschuiving van de in de boekwaarde van een bedrijfsmiddel aanwezige stille reserve naar de boekwaarde van een vervangend bedrijfsmiddel betreft immers de toepassing van goed koopmansgebruik in het kader van de jaarwinstbepaling van een bestaande onderneming. Het feit dat belanghebbende zijn onderneming in 2001 naar het oordeel van het Hof heeft gestaakt staat aan een succesvol beroep op de ruilgedachte in de weg.

4.4. Op grond van het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur en moet, nu het bedrag van de voorlopige aanslag voor dat geval niet in geschil is, het beroep ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en A.J. van Soelen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 13 oktober 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.