Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-09-2004, AR8573, 02/03926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-09-2004, AR8573, 02/03926

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 september 2004
Datum publicatie
3 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AR8573
Zaaknummer
02/03926

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vraag:

- Valt de terugbetaling van de overwaarde van het pensioen van ƒ 48.000,- ten gevolge van de fusie van Stichting onder het bijzonder tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB)?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/03926

HET GERECHTSHOF TE 's-Hertogenbosch

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren Y, naar het hof verstaat de eenheid Particulieren Z, van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ZZ van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 181.209,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,-.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 maart 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer G en mevrouw mr. A, beiden verbonden aan vorengenoemd onderdeel van de rijksbelastingdienst.

1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Tot en met 1997 was belanghebbende werkzaam voor de Q Groep en heeft uit dien hoofde deelgenomen aan het pensioenfonds van de Q Groep, namelijk Stichting Pensioenfonds Q Groep (hierna: de Stichting).

2.2. Per 31 december 1997 is de Q Groep gefuseerd met D. Ten tijde van de fusie had de Stichting een overwaarde boven de in te brengen minimale dekkingsgraad. De dekkingsgraad is met het oog op voornoemde fusie op verzoek van de Q groep teruggebracht van 120% naar 115%. De overwaarde in de Stichting is ten goede gekomen aan de werknemers.

2.3. In 2000 is de fusie van de Stichting geëffectueerd. De overwaarde van het vermogen van de Stichting is aan de werknemers naar rato van het aantal dienstjaren beschikbaar gesteld. Voor belanghebbende betrof dat een totaalbedrag van ƒ 99.620,-. Hiervan is in het jaar 2000 een bedrag van ƒ 50.563,- gestort in een pensioenbeleggingsplan. Het restant van ƒ 49.057,- is als afkoopsom aan belanghebbende uitbetaald.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vraag:

- Valt de terugbetaling van de overwaarde van het pensioen van ƒ 48.000,- ten gevolge van de fusie van Stichting onder het bijzonder tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB)?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Er is geen sprake van terugbetaling van premies. Enerzijds is het vervanging van te derven inkomsten en anderzijds vervanging van gederfde inkomsten. Naar aanleiding van de fusie van de Q Groep met D is bepaald wat de overwaarde van het pensioen is. Het door de Stichting uitbetaalde bedrag is een compensatie van in het verleden teveel betaalde premies. Het is een vervanging van gederfd inkomen.

- Ik laat mijn grief met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel varen.

- Ik was certificaathouder van de Q groep. De financieringsovereenkomst was gesloten tussen belanghebbendes werkgever en de Stichting. In de financieringsovereenkomst staat dat het pensioen dynamische wordt gefinancierd.

- De uitbetaling van het bedrag heeft naar de maatstaf van dienstjaren en niet naar de maatstaf van certificaathouders geschied.

- De dekkingsgraad is verlaagd van 120% naar 115%. De uitbetaling van het bedrag is uitsluitend geschied naar aanleiding van het terugbrengen van de dekkingsgraad.

De Inspecteur

- De dekkingsgraad is verlaagd van 120% naar 115%. De uitbetaling van het bedrag is uitsluitend geschied naar aanleiding van het terugbrengen van de dekkingsgraad.

- Voor een bedrag van ƒ 48.000,- is door belanghebbende om toepassing van het bijzonder tarief gevraagd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en toepassing van het bijzonder tarief op een bedrag van ƒ 48.000,-.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zitting heeft de Inspecteur medegedeeld dat hij alleen maar gevallen heeft gevonden waarbij de wet juist is toegepast. Daartoe behoren ook de gevallen waarover elders geprocedeerd wordt.

Belanghebbende heeft daarop desgevraagd geweigerd namen van collega's te noemen waarbij de wet onjuist zou zijn toegepast. Belanghebbende is vervolgens gewezen op zijn stelplicht en op de bewijsrechtelijke functie van de meerderheidsregel. Daarop heeft hij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel laten varen.

4.2. Vaststaat dat de financieringsovereenkomst tussen de Q Groep en de Stichting voorzag in een dynamische berekening van het werkgeversdeel van de pensioenpremie. De Q Groep had bij overdekking van de pensioenaanspraken het recht om een verlaging van het door haar verschuldigde deel van de pensioenpremie te eisen. Partijen hebben verder ter zitting beiden beaamd dat de dekkingsgraad bij de Stichting voorafgaande aan de fusie met het pensioenfonds van D te hoog was.

4.3. Vaststaat ook dat de dekkingsgraad met het oog op voornoemde fusie op verzoek van de Q groep terug is gebracht van 120% naar 115%.

Partijen hebben ter zitting verder beiden desgevraagd beaamd dat de bedragen die de Stichting in dat kader heeft betaald uitsluitend betrekking hadden op het terugbrengen van de dekkingsgraad van 120% naar 115%.

4.4. Partijen twisten over de werkelijke aard en oorzaak van de door belanghebbende van de Stichting ontvangen betalingen.

Het hof heeft partijen in dat kader ter zitting voorgehouden dat uit de voorgaande feiten in samenhang bezien, zou kunnen worden afgeleid dat de Q Groep in werkelijkheid gebruik heeft gemaakt van het in onderdeel 4.2. van deze uitspraak bedoelde recht, zij het door een deel van dat recht prijs te geven in ruil voor een betaling ter grootte van het met de verlaging van de dekkingsgraad bij de Stichting vrijvallende bedrag.

4.5. Het hof heeft ter zitting vervolgens aan partijen voorgehouden dat uit een en ander dan zou volgen dat al hetgeen de werknemers in dat kader ontvingen feitelijk slechts daarop betrekking had, zodat de betalingen die de Stichting deed feitelijk hun oorzaak dan niet in de met belanghebbende gesloten pensioenovereenkomst vonden maar veeleer in de door zijn werkgever gesloten financieringsovereenkomst casu quo een aanvulling daarop.

Dit zou dan betekenen dat hetgeen de Stichting in dat kader betaalde, naar zijn aard feitelijk strekte ter vervanging van een aan de werkgever toekomend recht op premieverlaging en niet strekte tot vervanging van aan belanghebbende toekomende inkomsten.

4.6. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de in onderdeel 4.5. weergegeven feitelijke verklaring van aard en oorzaak van de door de Stichting verrichte betalingen de juiste is. Naar de mening van de Inspecteur had in werkelijkheid alleen de Q Groep, en niet belanghebbende, rechtstreeks recht op de som van alle bedragen die de Stichting heeft betaald. De Q Groep heeft vervolgens kennelijk besloten die som over te laten en ter beschikking te stellen aan de (voormalige) werknemers. Dit sluit, aldus de Inspecteur, geheel aan bij zijn in zijn verweerschrift ingenomen standpunt dat belanghebbende het bedrag waarvoor hij het bijzonder tarief claimt in werkelijkheid als normaal belast loon van de Q Groep heeft ontvangen.

Belanghebbende heeft ter zitting daartegenover desgevraagd slechts zijn standpunt zoals neergelegd in de stukken herhaald. Hij heeft de door het hof geschetste mogelijke feitelijke verklaring ook niet zonder meer als onjuist bestempeld. Hij is er niet echt op ingegaan.

Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende daarmee de in het verweerschrift van de Inspecteur weergegeven en ter zitting nader aangevulde feitelijke stelling van de Inspecteur onvoldoende weerlegd.

Het hof acht verder aannemelijk dat de Stichting slechts heeft gehandeld binnen het kader van haar statutaire doel en de met het oog daarop gesloten overeenkomsten. Het tegendeel is in elk geval gesteld noch gebleken. Dat is voor het hof een extra reden om de door het hof aan partijen voorgehouden en door de Inspecteur uitdrukkelijk omarmde uitleg van de feiten voor juist te houden.

4.7. Belanghebbende heeft ter zitting vervolgens desgevraagd medegedeeld dat bovengenoemde som van door de Stichting verrichte betalingen in ieder geval niet naar de maatstaf van het bezit van certificaten van aandelen in de Q Groep aan de deelnemers aan de pensioenregeling is verdeeld.

4.8. Uit al het vorenoverwogene volgt, naar het oordeel van het hof, dat er geen reden is het bedrag dat belanghebbende rechtstreeks van de Stichting heeft ontvangen(ƒ 49.057,-), anders te behandelen dan als loon uit dienstbetrekking, namens de werkgever aan belanghebbende betaald door de Stichting.

4.9. Belanghebbende heeft, volgens de mededeling van de Inspecteur ter zitting, om toepassing van het bijzonder tarief van artikel 57 van de Wet IB gevraagd voor een bedrag van ƒ 48.000,-.

Reeds uit hetgeen in onderdeel 4.5. van deze uitspraak is overwogen vloeit, naar het oordeel van het hof, voort dat de Inspecteur de door belanghebbende gevraagde toepassing van het bijzonder tarief terecht heeft geweigerd.

4.10. In verband met al het vorenoverwogene is, naar het oordeel van het hof, het gelijk aan de Inspecteur.

5. Griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en W.F.G. Wijnen, leden van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.J.A.M. van Sleuwen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 september 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 september 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.