Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2004, AS3998, 02/05106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2004, AS3998, 02/05106

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2004
Datum publicatie
27 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AS3998
Zaaknummer
02/05106

Inhoudsindicatie

Het hof zou gezien de zich voordoende feiten ook geen aanleiding zien te voldoen aan het voorstel van belanghebbende. Vastgesteld is immers dat belanghebbende voor een onveraccijnsde partij cognac teruggaaf heeft gevraagd. Als die partij cognac wordt uitgeslagen uit de AGP is de heffing van accijns terecht. Van dubbele heffing over die partij cognac kan geen sprake zijn. Het verlagen van de voorraad in de AGP is dan ook niet aan de orde. Dat mogelijk in het verleden sprake is van een teruggevonden pallet rum doet aan dat oordeel niet af. Saldering van minderbevinding (in het verleden) en meerbevinding (thans) kan zich dus niet voordoen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/05106

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van V.O.F. X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Douane District P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Douane Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag accijns met heffingsrente en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de accijns van overige alcoholhoudende producten opgelegd ten bedrage van fl. 9.951,= aan enkelvoudige belasting, alsmede bij beschikking een boete van fl. 995,=. Voorts is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van fl. 306,=.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag voor wat betreft de enkelvoudige belasting gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 juli 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

1.4. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de teruggaafbeschikking Accijns Verbruiksbelasting district P, een geleidelijst voor te viseren exemplaren 3 van conforme administratieve geleidedocumenten (AGD's), de aangifte verbruiksbelasting voor de maand juli 2000 en een Opgave Accijns Verbruiksbelastingen.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met de import van en groothandel in wijnen, tussenproducten en overige alcoholhoudende producten. In dat verband is aan belanghebbende op 3 maart 1997 een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP) verleend.

2.2. Over het tijdvak 1 april 1997 tot en met 31 december 1997 heeft de Inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag in de accijns opgelegd. Oorzaak van voornoemde naheffingsaanslag was de constatering van de Inspecteur van een vermis in AGP van 372,97 liter alcoholhoudende producten à 100%. Een en ander heeft uiteindelijk geleid tot de (mondelinge) uitspraak van het hof van 12 juli 2000, nr. BK 98/04190. Het hof oordeelde dat de Inspecteur terecht het geconstateerde vermis aan accijnsproducten ter grootte van 372,97 liter heeft aangemerkt als op de voet van artikel 88, eerste lid, van de Wet op de Accijns (hierna: de Wet) te zijn uitgeslagen uit belanghebbendes AGP.

2.3. In de uitspraak is onder meer het volgende opgenomen:

"3.5. Bij de vorenbedoelde inventarisatie van de voorraad per 31 december 1997 door belanghebbende, heeft zij geconstateerd dat de aanwezige voorraad accijnsproducten per die datum 372,97 liter lager was dan de voorraad die er volgens de administratie zou moeten zijn.

De Inspecteur heeft ter zake van dit vermis op de voet van artikel 88, eerste lid, van de Wet op de Accijns (hierna: de Wet) accijns nageheven. (...)

3.7. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aangetoond dat de bij de door haar verrichte voorraadadministratie per 31 december 1997 geconstateerde minderbevinding ter grootte van 372,97 liter onjuist is.

Daartoe is met name niet voldoende dat bij de peiling van de voorraad accijnsproducten per 30 juni 1998 een minder bevinding van slechts 76,66 liter werd vastgesteld, evenmin als de verklaring van belanghebbende ter zitting dat zij bij de peiling per 31 december 1997 vermoedelijk vergeten is een pallet rum van ca 300 liter mee te tellen.".

2.4. Na ontvangst van voornoemde uitspraak van het hof heeft belanghebbende op haar maandaangifte over juli 2000 het betreffende bedrag van voornoemde naheffingsaanslag, zijnde fl. 9.951,=, als een terug te vragen bedrag opgenomen. In dat verband vermeldt zij op die aangifte een inslag van 300,17 liter (absolute alcohol) veraccijnsde overige alcoholhoudende producten. Belanghebbende is verder van mening dat voor een door haar gestelde in 1998, na inventarisatie in haar AGP, aangetroffen zending gedistilleerd (de pallet rum) accijns is betaald met de naheffingsaanslag uit de uitspraak van het hof BK-98/04190. Belanghebbende heeft in dat kader een passende partij niet-veraccijnsde ingekochte cognac in haar AGP administratie opgenomen.

2.5. De voormelde aangifte over juli 2000 resulteerde in een terug te vragen bedrag van fl. 9.489,=. De Inspecteur heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 20 september 2000 de gevraagde teruggaaf verleend.

Bij een administratieve controle in 2001 werd door de Inspecteur het standpunt ingenomen dat voornoemde teruggaaf ten onrechte was verleend. Het controlerapport werd bij brief van 28 augustus 2001 aan belanghebbende gezonden. Ter zake werd op 12 september 2001 een naheffingsaanslag opgelegd groot fl. 9.951,= aan accijns van overige alcoholhoudende producten.

2.6. In voornoemd controlerapport is onder punt 4.1 ondermeer het volgende vermeld:

"(...) In de maand juli 2000 heeft X een teruggaaf gevraagd van een veraccijnsde inkoop (300,17 liter absolute alcohol).

Na eerdergenoemde uitspraak op het beroepschrift is X in de veronderstelling dat de zending die bij inventarisatie in juni 1998 is aangetroffen, te beschouwen is als een veraccijnsde inkoop. X is de mening toegedaan dat hij middels de naheffingsaanslag de accijns daarover heeft voldaan.

De douane deelt deze mening niet, derhalve zal naheffing plaatsvinden m.b.t. 300,17 liter absolute alcohol.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

- Heeft de Inspecteur het bedrag van de teruggaaf accijns, vermeld op de aangifte juli 2000, welke heeft geleid tot een teruggaafbeschikking, terecht nageheven?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik zou nog wat stukken willen overleggen. Ik overleg exemplaren aan Inspecteur en hof.

De douane heeft er meer dan een jaar over gedaan om na mijn bezwaar uitspraak op bezwaar te doen. Door het lange tijdsverloop zijn we hierdoor in onderhavige zaak benadeeld. Mevrouw A kan zich nu niets meer herinneren over afspraken die bij een vorige zitting in een andere zaak zijn gemaakt.

Er is sprake van ambtelijk verzuim. Twee jaar later komt men met een naheffing over de verleende teruggaaf. Hiervoor zijn geen gronden, feiten aanwezig. We betalen nu over dezelfde alcohol tweemaal accijns.

We hebben geen klanten die producten kopen die in de heffing van accijns zijn betrokken. We verkopen onveraccijnsde producten aan de levensmiddelenindustrie. Zwart verkopen van de betreffende producten, zoals wel is voorgesteld, kan derhalve niet.

De in geding zijnde hoeveelheden zouden volgens mevrouw A niet met elkaar overeenkomen. Deze opmerking klopt niet. Er was immers ook een vermis van 70 liter. Voorts verwijs ik voor wat betreft het wisselen van de cognac in plaats van de rum naar het Gall & Gall-arrest (23 december 1998). Saldering tussen verschillende alcoholische dranken is op grond van dit arrest toegestaan.

(Gevraagd naar de positie van de (pallet)rum en de cognac) De pallet rum was natuurlijk allang verkocht. Voor de teruggaaf zijn we uitgegaan van ingekochte, niet veraccijnsde, cognac.

De Inspecteur

(Als reactie op belanghebbende inzake ambtelijk verzuim en saldering) Ik heb niets toe te voegen. Er is geen sprake van een toezegging geweest. Saldering is alleen toegestaan in hetzelfde tijdvak. Dit arrest is in casu niet van toepassing.

Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. Het gaat in deze zaak over een andere partij alcohol.

(Gevraagd naar de administratieve gevolgen) Ik kan de verschillen boekhoudtechnisch niet verklaren.

3.3. Het hof heeft partijen inzage gegeven in het feuille van de zaak bekend hij het hof onder het kenmerk BK-98/04190. Zij hebben na inzage verklaard dat van een afspraak als door belanghebbende is gesteld, niet uit het feuille blijkt.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De naheffingsaanslag accijns overige alcoholhoudende producten vermeldt als periode van naheffing 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998. Uit het rapport van de periodieke controle, gedateerd 25 juni 2001, blijkt echter dat de douane het standpunt inneemt dat het verzoek om teruggaaf accijns inzake een (gestelde) veraccijnsde inkoop van belanghebbende gedaan op de aangifte juli 2000 ten onrechte is ingewilligd. Het voornoemde rapport vermeldt tevens dat er in dat verband naheffing zal plaatsvinden voor de betreffende 300,17 liter absolute alcohol. Het verzoek om teruggaaf van belanghebbende hangt samen met de uitspraak van het hof met kenmerk BK-98/04190 inzake een vermis uit AGP. Belanghebbende is overigens het rapport voor het opleggen van de in geding zijnde naheffingsaanslag toegezonden.

4.2. Belanghebbende heeft ter zake van voornoemd verzoek om teruggaaf bij het bezwaarschrift een afdruk overgelegd van de telefaxmelding inslag met accijns van 21 juli 2000. Het formulier maakt melding van een inslag categorie 9, overige alcoholhoudende producten, Cognac, 750,43 liter, sterkte 40%. Op de door belanghebbende ter zitting overgelegde Opgave Accijns Verbruiksbelastingen van juli 2000 is onder andere vermeld Categorie 9, verschil, -300,17.

Verder is in het bezwaarschrift onder de aanhef vermeld: "Hiermede maken wij bezwaar tegen de naheffingsaanslag met bovenstaand nummer. De naheffingsaanslag gaat over vermeende onterechte teruggaaf van juli 2000." In het bezwaar wordt onder meer nog verwezen naar voornoemde uitspraak van het hof en de telefax.

Voorts schrijft belanghebbende in de motivering van het beroepschrift d.d. 16 januari 2003 onder geschil: "Op 21-07-2000 is een veraccijnsde inslag gedaan in de AGP. De accijns hierover werd op de maandaangifte teruggevorderd.".

Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat belanghebbende zich steeds van de oorzaak en het tijdvak van de naheffing accijns bewust is geweest. In dat verband is de vermelding van een onjuist tijdvak op het aanslagbiljet een duidelijke, ook voor belanghebbende, kenbare vergissing. De naheffing wordt derhalve niet verhinderd door de onjuiste vermelding van het tijdvak op de aanslag.

4.3. Op grond van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet de Inspecteur binnen zes weken na ontvangst van een bezwaarschrift een beslissing nemen. Zo'n beslissing kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt. In artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, in afwijking van voornoemd artikel 7:10, bepaald dat de Inspecteur de uitspraak dient te doen binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift en dat hij met machtiging van de minister die uitspraak voor ten hoogste een jaar kan verdagen. Bij administratief voorschrift is de Inspecteur opgedragen zich in principe te houden aan die termijn van zes weken van de Awb.

Belanghebbende heeft bij geschrift gedateerd 19 oktober 2001 bezwaar gemaakt tegen de in geding zijnde naheffingsaanslag. Op 30 november 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat de beslissing met vier weken werd verdaagd en wel tot 2 januari 2002. Van de zijde van de Inspecteur is geen verder uitstel gevraagd; belanghebbende heeft niet ingestemd met een verdere verdaging. De uitspraak is gedateerd 13 november 2002, zodat gezien het vorenstaande de Inspecteur niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen.

4.4. Belanghebbende stelt dat vanwege het in strijd handelen met wettelijke bepalingen inzake het doen van uitspraak op bezwaar van de Inspecteur diens uitspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard en zij verzoekt tevens om nietigverklaring van de naheffingsaanslag. Daaraan voegt belanghebbende toe dat zij daardoor tevens in haar positie is benadeeld voor zover zij een beroep doet op gewekt vertrouwen.

Gelet op de wettelijke bepalingen ter zake heeft het niet voldoen aan de verplichtingen door de Inspecteur niet tot gevolg dat de rechter de uitspraak niet-ontvankelijk kan verklaren of kan vernietigen en/of de naheffingsaanslag nietig kan verklaren of kan vernietigen. De wettelijke bepalingen voorzien immers bij het in dezen niet tijdig nemen van een besluit door de Inspecteur enkel in de mogelijkheid om (zonder uitspraak toch) beroep in te stellen. Die situatie is hier echter niet aan de orde.

4.5. Belanghebbende geeft verder aan dat de uitspraak en de naheffingsaanslag op grond van zogenoemd gewekt vertrouwen, althans zo verstaat het hof haar, dienen te worden vernietigd. Zij voert daarvoor de volgende punten aan:

- De teruggaaf betreft een inslag met accijns in de AGP waarvan per fax melding is gemaakt op de dag van inslag. Nu de Inspecteur niet binnen 15 minuten ter zake een reactie heeft gegeven is die inslag een feit;

- De Inspecteur heeft door eerst een jaar na de inslag een naheffingsaanslag op te leggen zijn recht op naheffing verwerkt;

- De toegepaste manier van inslag en de verwerking van de accijns is besproken tijdens de zitting in de uitspraak met nummer 98/04190. Zowel de rechter als de Inspecteur hebben ter zake hun instemming betuigd.

4.6. Voor de heffing van accijns zijn de regels inzake voldoening van belasting op aangifte van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing. Dit heeft tot gevolg, zoals in casu ook is geschied voor de maand juli 2000, dat belanghebbende zijn verplichtingen inzake de accijns op eigen initiatief afwikkelt door middel van het doen van aangifte. De controle op de naleving van de bepalingen inzake de accijns vindt daarbij achteraf plaats. Indien de aangifte resulteert in een teruggaaf wordt deze teruggaaf in beginsel, zoals algemeen bekend is, zonder nadere controle verleend. Noch de wettelijke bepalingen noch andere regels nopen de Inspecteur de door belanghebbende in dezen verstrekte gegevens en stukken direct te bezien en te beoordelen. Enige actie of een standpunt ter zake is niet gesteld of gebleken. Bijzondere aspecten die zouden nopen tot (enig) onderzoek zijn niet gesteld noch gebleken. Het staat de Inspecteur derhalve vrij, ook na ruim een jaar, een controle in te stellen en ter zake een naheffingsaanslag op te leggen. In die zin kan aan het niet handelen van de Inspecteur dan ook geen vertrouwen worden ontleend dat geen naheffingsaanslag (meer) zou worden opgelegd.

4.7. Overigens merkt het hof in dit kader nog op dat de in r.o. 4.2. genoemde telefaxmelding, mede blijkens de door belanghebbende als bijlage D bij haar beroepschrift gevoegde afsprakenlijst, betrekking heeft op onveraccijnsde goederen. Onder Melden aankomst accijnsgoederen is in die lijst onder meer vermeld:

"1. Voor de aanvang van de lossing het geleidedocument faxen op faxnummer: 11".

Voor veraccijnsde goederen, zoals belanghebbende in de fax en haar aangifte heeft aangegeven, behoeven in dezen geen geleidedocumenten te worden opgemaakt en is ook opneming in AGP niet vereist. Verder was het gezien het vorengaande belanghebbende ten tijde van het zenden van het faxbericht en het doen van aangifte zonder meer duidelijk dat er geen sprake was van een feitelijke inslag van veraccijnsde cognac.

4.8. Met betrekking tot de door belanghebbende gestelde toezegging van de Inspecteur ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de eerdere zaak is het hof van oordeel dat het aan belanghebbende is om ter zake feiten en omstandigheden te stellen en het in eerste instantie ook aan haar is om het benodigde bewijs te leveren. Het feit dat geruime tijd is verstreken alvorens de Inspecteur in de onderhavige zaak uitspraak heeft gedaan, doet daar niet aan af.

Uit de uitspraak van het hof met kenmerknummer BK-98/04190 blijkt niet van een afspraak ter zake met de Inspecteur en niet van enige instemming hiermee door de betrokken rechter. Zowel in de uitspraak op bezwaar als in het verweerschrift heeft de Inspecteur een toezegging in dezen categorisch ontkend. In de uitspraak op bezwaar is onder verwijzing naar het hoorgesprek onder meer het volgende opgenomen: "U vertelde mij dat tijdens de mondelinge behandeling van de eerder genoemde rechtszaak mevrouw A weliswaar geen toestemming had gegeven zo te handelen, maar in elk geval niet had medegedeeld dat u zo niet mocht handelen.".

4.9. De Inspecteur geeft in het verweerschrift aan dat in het dossier van de eerdere procedure wel aantekening van het verloop van de zitting is gemaakt. De Inspecteur meldt in dezen: "Er is mijnerzijds geen enkele uitlating gedaan waaraan belanghebbende het vertrouwen mocht ontlenen dat een toekomstige handelwijze zou worden goedgekeurd.".

Nu, zoals toentertijd gebruikelijk was, geen proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is opgemaakt, heeft het hof in het hiervoor gestelde, bij wijze van hoge uitzondering aanleiding gevonden partijen ter zitting gezamenlijk inzage te geven in het zogenoemde feuille van de zitting in de eerdere procedure. Partijen hebben zich over het gestelde in het feuille kunnen uitlaten. Beide partijen zijn tot de conclusie gekomen dat in het feuille geen melding wordt gemaakt van enige afspraak.

Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Er is derhalve geen sprake van gewekt vertrouwen dat het opleggen van de naheffingsaanslag zou verhinderen.

4.10. Belanghebbende is tevens van mening dat, nu zij aan de in de wettelijke bepalingen, in casu artikel 71 van de Wet en de daarbij behorende lagere regelgeving, opgenomen voorwaarden heeft voldaan, haar terecht teruggaaf van accijns voor overige alcoholhoudende producten is verleend. De vereiste factuur, in dezen de naheffingsaanslag 2 uit de eerdere procedure, is in haar administratie opgenomen. In de werkafspraken is opgenomen dat bij inslag van accijnsgoederen die inslag 15 minuten voor aanvang per fax moet worden gemeld. Aan dat vereiste is ook voldaan.

4.11. Op grond van voornoemd artikel 71 wordt op verzoek onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen onder meer teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die zijn gebracht binnen een AGP die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen. Onder accijnsgoederen worden verstaan, zoals ook belanghebbende ook heeft aangegeven, goederen waarvoor de verschuldigde accijns is voldaan, zogenoemde veraccijnsde goederen. Bij uitslag uit AGP is accijns verschuldigd. Doel van meergenoemde artikel 71 is om door het verlenen van teruggaaf dubbele heffing van accijns te voorkomen en belanghebbenden in de gelegenheid te stellen ook over die goederen onder schorsing van accijns te kunnen beschikken.

In artikel 25 van het Uitvoeringsbesluit accijns is opgenomen dat in het onderhavige geval teruggaaf van accijns wordt verleend aan de houder van de AGP indien uit de administratie blijkt dat de goederen in zijn AGP zijn opgenomen. Het bedrag van de teruggaaf kan op de aangifte accijns in mindering worden gebracht. Nadere voorwaarden zijn ter zake niet gesteld.

4.12. Het is in dezen aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de voorwaarden voor teruggaaf van accijns. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij op de aangifte juli 2000 voor een onveraccijnsde partij cognac om teruggaaf van accijns overige alcoholhoudende producten heeft gevraagd. Achtergrond daarvan was dat zij aldus meende recht te doen aan het in de eerdere procedure geconstateerde vermis, waarvoor haar een naheffing was opgelegd, welke naheffing bij de eerdere uitspraak van het hof in stand is gebleven, en het feit dat naar zij stelt er een pallet rum was teruggevonden.

Het enkele feit dat het hier goederen, de cognac, betreft waarvoor niet eerder accijns is betaald, heeft tot gevolg dat geen recht bestaat op teruggaaf van accijns. Ook overigens zijn er geen stukken verstrekt waaruit blijkt dat voor de betreffende partij cognac eerder accijns is betaald.

4.13. Nu de Inspecteur met de naheffingsaanslag alleen de door hem verleende teruggaaf van accijns overige alcoholhoudende producten heeft gecorrigeerd, en het geschil zich tot dat punt beperkt, kan het hof niet toekomen aan een oordeel over het door belanghebbende in haar beroepschrift opgenomen schikkingsvoorstel. De inslag en uitslag uit het AGP van belanghebbende en daarmee de voorraad in haar AGP in algemene zin vormen immers geen onderwerp van de procedure.

Het hof zou gezien de zich voordoende feiten ook geen aanleiding zien te voldoen aan het voorstel van belanghebbende. Vastgesteld is immers dat belanghebbende voor een onveraccijnsde partij cognac teruggaaf heeft gevraagd. Als die partij cognac wordt uitgeslagen uit de AGP is de heffing van accijns terecht. Van dubbele heffing over die partij cognac kan geen sprake zijn. Het verlagen van de voorraad in de AGP is dan ook niet aan de orde. Dat mogelijk in het verleden sprake is van een teruggevonden pallet rum doet aan dat oordeel niet af. Saldering van minderbevinding (in het verleden) en meerbevinding (thans) kan zich dus niet voordoen.

4.14. Van de zijde van belanghebbende wordt tenslotte nog aangevoerd dat er vanwege de Inspecteur diverse controles zijn ingesteld, waaronder voorraadpeilingen. Ter zake zijn nimmer onrechtmatigheden van in- en uitgaande goederen of voorraad vastgesteld. Wanneer de inslag onjuist zou zijn, zou dat direct een voorraadafwijking te zien hebben gegeven. Als de inslag onrechtmatig is dan moet de Inspecteur die inslag ongedaan maken en de voorraad aanpassen. Zoals het hof hiervoor al heeft aangegeven is de partij cognac terecht in de goederenbewegingen en de administratie van belanghebbende verwerkt.

4.15. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5. Griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, G.D. van Norden en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 december 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 december 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.