Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-11-2004, AS4031, 02/02055
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-11-2004, AS4031, 02/02055
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 november 2004
- Datum publicatie
- 27 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2004:AS4031
- Zaaknummer
- 02/02055
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 17
Inhoudsindicatie
Bij de onderhavige beschikking van 15 mei 2001 is de waarde op de peildatum van de onroerende zaak vastgesteld op fl. 391.998,= (€ 177.881,=). Na bezwaar is de waarde van de onroerende zaak bij de bestreden uitspraak verminderd tot afgerond fl. 349.000,= (€ 158.369,=). Belanghebbende is van mening dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld en moet worden verlaagd tot een, naar hij stelt, "redelijke waarde", terwijl de verweerder de grieven van belanghebbende bestrijdt.
De verweerder, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een drietal, naar de verweerder stelt, met de onroerende zaak vergelijkbare, door hem in het verweerschrift vermelde objecten (hierna: de referentieobjecten). Het hof heeft onvoldoende reden aan de betrouwbaarheid van dit taxatierapport te twijfelen, aangezien dit rapport is opgesteld door een deskundige. Belanghebbende heeft zijn standpunt niet onderbouwd met een taxatierapport van een deskundige of andere bewijsmiddelen van gelijk gewicht. Naar het oordeel van het hof is de verweerder in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 02/02055
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd Belastingen van de gemeente Y (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak S-weg 1 te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1999 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 november 2004 te Roermond.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de verweerder.
Na de behandeling van de zaak heeft het hof heden, 17 november 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden voor de beslissing
1. Bij de onderhavige beschikking van 15 mei 2001 is de waarde op de peildatum van de onroerende zaak vastgesteld op fl. 391.998,= (€ 177.881,=). Na bezwaar is de waarde van de onroerende zaak bij de bestreden uitspraak verminderd tot afgerond fl. 349.000,= (€ 158.369,=). Belanghebbende is van mening dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld en moet worden verlaagd tot een, naar hij stelt, "redelijke waarde", terwijl de verweerder de grieven van belanghebbende bestrijdt. Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
2. De verweerder, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een drietal, naar de verweerder stelt, met de onroerende zaak vergelijkbare, door hem in het verweerschrift vermelde objecten (hierna: de referentieobjecten). Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onderhavige onroerende zaak als van de referentieobjecten en bevat voorts objectgegevens daarvan. Het hof heeft onvoldoende reden aan de betrouwbaarheid van dit taxatierapport te twijfelen, aangezien dit rapport is opgesteld door een deskundige. Belanghebbende heeft zijn standpunt niet onderbouwd met een taxatierapport van een deskundige of andere bewijsmiddelen van gelijk gewicht.
3. Naar het oordeel van het hof is de verweerder in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Blijkens het onderwerpelijke taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de zogeheten vergelijkingsmethode. De daarbij opgevoerde referentieobjecten vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 1999. De relevante verschillen tussen de referentieobjecten en belanghebbendes onroerende zaak in onder meer de bruto-inhoud, de perceelsgrootte en ligging zijn in dit taxatierapport voldoende tot uitdrukking gebracht. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de opgevoerde referentieobjecten in dezen niet goed bruikbaar zijn.
4. De verweerder heeft in beroep andere referentiepanden genomen dan daarvoor. Voorzover belanghebbende erover klaagt dat verweerder de woningen in de beroepsfase met andere objecten vergelijkt dan in een eerdere fase van het geding en betoogt dat het verweerder niet vrijstond om zijn waardebepaling in de beroepsfase anders te onderbouwen dan hij in een eerdere fase van het geding heeft gedaan, berust zijn standpunt op een onjuiste rechtsopvatting. Het staat de verweerder vrij om voor het hof de WOZ-beschikking anders te onderbouwen of toe te lichten dan hij in een eerdere fase heeft gedaan.
5. De verweerder heeft verklaard dat hij in de uitspraak op bezwaar heeft getracht alle grieven van belanghebbende te behandelen, en dat hij in de naar aanleiding van het bezwaarschrift opnieuw en lager vastgestelde waarde voldoende rekening heeft gehouden met alle door belanghebbende genoemde omstandigheden en met de ongunstige ligging van de onroerende zaak in het algemeen, ten bewijze waarvan hij verwijst naar de lagere prijs per kubieke meter van de onroerende zaak in vergelijking tot de referentieobjecten.
Belanghebbendes grief inhoudende dat de thans bestreden uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, kan - wat daar ook van zij - niet leiden tot vernietiging van die uitspraak dan wel verlaging van de vastgestelde waarde. Een mogelijk motiveringsgebrek betekent op zichzelf immers niet dat sprake is van een onjuiste waardevaststelling. Verder is het hof van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij aanvoert met betrekking tot de waardedrukkende factoren, onvoldoende waar heeft gemaakt dat van die aspecten een sterker waardedrukkende werking uitgaat dan door de taxateur in aanmerking is genomen.
6. Met betrekking tot de grieven van belanghebbende dat hij recht heeft op restitutie van te veel betaalde onroerende-zaakbelasting vanaf 1997 vanwege de opening van de tegenover de onroerende zaak gelegen frituur alsmede dat die belasting in verband met het door de gemeente gedogen van de overlast voor belanghebbende tot een minimum beperkt dient te blijven, merkt het hof op dat, gelijk de verweerder heeft aangevoerd, restitutie of vermindering van genoemde belasting dan wel toetsing van het gehanteerde tarief, voor zover al mogelijk, in het kader van deze procedure niet aan de orde kan komen. In casu gaat het immers, zoals partijen ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk hebben bevestigd, enkel om het vaststellen van de WOZ-waarde van de onroerende zaak op de peildatum.
7. Het hof sluit zich voor wat betreft de grief van belanghebbende dat onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid in de onroerende zaak van ondoelmatige ruimten ook aan bij wat de verweerder te dien aanzien in de van hem afkomstige stukken heeft uiteengezet. Dat in sommige ruimten (meer) overlast wordt ondervonden, bestempelt deze ruimten nog niet per definitie als ondoelmatig en, voor zover zulks al wel het geval zou zijn, is het hof van oordeel dat de verweerder met die overlast voldoende rekening heeft gehouden.
8. Ook voor wat betreft de grief van belanghebbende dat de verweerder in de bestreden uitspraak zou hebben verzwegen dat de toename van de overlast een gevolg is van illegale omstandigheden, volgt het hof het standpunt van verweerder. Daarbij merkt het hof op dat het, nog afgezien van het belang daarvan, in het kader van de onderhavige procedure geen uitlatingen kan doen over de legaliteit van de aanbouw van de friture en evenmin over de vermeende strijd met het bestemmingsplan. Daarvoor gelden immers andere procedurele wegen.
9. Het hof gaat, voor zover hiervoor niet reeds afgedaan, voor het overige voorbij aan de grieven van belanghebbende voor zover deze niet de waardebepaling en/of de waardevaststelling van de onroerende zaak betreffen.
Op grond van al het vorenstaande moet worden beslist als hierboven vermeld.
De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 november 2004.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 29 november 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 51,00.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 204,50 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.