Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2004, AS5538, 03/02005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2004, AS5538, 03/02005

Inhoudsindicatie

Is de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) van toepassing ter zake van een bedrijfsopvolging buiten de in die bepaling genoemde groep van bloed- en aanverwanten?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02005

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is vanwege een verkrijging op 11 april 2003 op 2 juni 2003 onder aanslagnummer 1 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 21.264,= aan enkelvoudige belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,-.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, alsmede, de Inspecteur.

1.4. Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het rapport inzake een onderzoek naar de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten, ter uitvoering van de motie Van Vroonhoven-Kok c.s. (hierna: het Rapport).

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, geboren in 1962, was sinds 1989 als kandidaat notaris werkzaam in het notariaat en vanaf 1997 bij het kantoor van mr. A te Q. In 2003 is belanghebbende benoemd tot notaris met als vestigingsplaats de gemeente Q, als opvolger van mr. A.

2.2. Notariskantoor mr. A is per 2003 door belanghebbende voortgezet onder de naam notariskantoor B en is gevestigd in een herenhuis (hierna: het pand).

2.3. Het pand is samen met het notariskantoor bij notariële akte overgedragen: de onderneming per 2003 en het pand per latere datum in 2003.

2.4. Het pand bestaat uit een privé gedeelte en een zakelijk gedeelte. Uit de akte blijkt, dat de waarde voor het privé gedeelte is bepaald op € 259.900,= en voor het zakelijk gedeelte op € 354.411,=.

2.5. In de akte is vermeld dat belanghebbende in verband met de verkrijging van het zakelijk gedeelte een beroep doet op vrijstelling overdrachtsbelasting. Over de verkrijging van het privé gedeelte is overdrachtsbelasting afgedragen.

2.6. Op 2 juni 2003 is door de Inspecteur aan belanghebbende een - op 2 mei 2003 aangekondigde - naheffingsaanslag overdrachtsbelasting zonder boete opgelegd van € 21.264,=, zijnde 6% van € 354.400,=, ter zake van het door belanghebbende verkregen zakelijke gedeelte van het pand.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) van toepassing ter zake van een bedrijfsopvolging buiten de in die bepaling genoemde groep van bloed- en aanverwanten?

Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, omdat de beperking tot de in die bepaling genoemde groep van bloed- en aanverwanten in strijd is met het verbod op discriminatie neergelegd in artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Partijen zijn het er over eens, dat indien de vraag bevestigend moet worden beantwoord, de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

De kern van mijn betoog is dat de rechtvaardiging voor het maken van het onderscheid tussen bloed- en aanverwanten en andere bedrijfsopvolgers thans, ná BNB 2004/5, niet meer deugt. De ratio van de vrijstelling was om een faciliteit te geven voor mensen, die dicht bij de ondernemer staan. De familie heeft inmiddels met de invoering van het nieuwe erfrecht een andere voorziening gekregen in het Burgerlijk Wetboek.

Wij hadden gehoopt, dat de wetgever om zou gaan, maar dat is niet gebeurd. Eigenlijk vermeldt het Rapport weer een dooddoener: "signalen hebben ons niet bereikt" zeggen ze. Maar die problemen zijn er wel.

Er is geen causaal verband tussen versnippering van het ondernemingsvermogen en de vrijstelling. Als de vrijstelling helemaal wordt geschrapt, ook voor verwanten, dan zal dat gewoon de prijs beïnvloeden.

De onderneming is niet 'in de etalage' gezet; er is geen sprake van de hoogstbiedende partij. Notaris A wilde dat juist belanghebbende hem zou opvolgen.

De Inspecteur

Het Rapport gaat over diverse belastingen, maar niet over de overdrachtsbelasting.

Het Hof mag de innerlijke waarde van de wet niet toetsen.

Het is hier een louter binnenlandse zaak, dus mag ook niet aan verdragen worden getoetst.

Er komt ook geen wetswijziging op dit punt; de wetgever wil het dus niet stroomlijnen in de overdrachtsbelasting.

Ik bestrijd dat sprake is van gelijke gevallen.

De Hoge Raad heeft tot twee maal toe gezegd hoe het zit.

Ik bestrijd dat als de vrijstelling helemaal wordt geschrapt, dat de prijs zal beïnvloeden; de effecten zijn onbekend.

We hebben hier te maken met een bedrijfsovername en niet met een opvolging. Wie is de hoogstbiedende? Bij opvolging door een kind ligt dat anders.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Hoge Raad heeft in het arrest van 6 juni 2003, nr. 37 755, BNB 2004/5, beslist dat er voldoende rechtvaardiging is voor de beperking van de in artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet opgenomen vrijstelling tot de in die bepaling genoemde groep van bloed- en aanverwanten. Dit oordeel heeft de Hoge Raad herhaald in het arrest van 7 november 2003, nr. 38 420, BNB 2004/33.

In geschil is of in ontwikkelingen nadien reden ligt om aan te nemen dat de Hoge Raad thans daar anders over zal oordelen en zal dwingen tot het verlenen van de vrijstelling buiten de kring van die verwanten.

4.2. Bij verkrijgingen van in Nederland gelegen onroerende zaken krachtens erfrecht is geen overdrachtsbelasting verschuldigd (artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet), terwijl dit wel het geval is bij verkrijgingen voorafgaande aan het overlijden. De vrijstelling beoogt te bewerkstelligen dat niet om die reden tot het overlijden zal worden gewacht met de bedrijfsopvolging. Bij overlijden is het gevaar van versnippering van het bedrijfsvermogen groter dan bij overdracht tijdens leven. Dat gevaar van versnippering wilde de wetgever zo bestrijden en naar het oordeel van het Hof is dat gevaar niet geheel geweken door recente wijzigingen in het erfrecht.

4.3. Belanghebbende betoogt dat wegens gewijzigde maatschappelijke opvattingen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in de Wet inkomstenbelasting 2001 verruimd is (zie artikel 3.63 van die wet). De rechtvaardigingsgrond voor de beperking van de kring personen in artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet, valt volgens belanghebbende weg, nu de wetgever de faciliteit in een andere wet, die om dezelfde redenen voor een beperkte kring van personen gold, heeft verruimd. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 3.63 van de Wet inkomstenbelasting 2001, heeft een andere achtergrond dan de faciliteit van het hier aan de orde zijnde artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet, namelijk het voorkomen van de situatie, waarin de continuïteit van de onderneming in gevaar zou komen doordat er bij de afrekening van de belastingclaim als gevolg van de bedrijfsoverdracht liquiditeitsproblemen zouden ontstaan. Met die faciliteit wordt duurzame samenwerking gericht op bedrijfsopvolging gestimuleerd (Wet ondernemerspakket 2001, NV, Kamerstukken II 1999/2000, 27 209, nr. 6).

4.4. Gelet op de onder 4.2 en 4.3 uiteengezette achtergronden van beide bepalingen ziet het Hof geen reden om thans af te wijken van hetgeen door de Hoge Raad is beslist in BNB 2004/5 en 2004/33.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 6 december 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 december 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.