Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-01-2005, AS6716, 02/03858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-01-2005, AS6716, 02/03858

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 januari 2005
Datum publicatie
21 februari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AS6716
Zaaknummer
02/03858

Inhoudsindicatie

Baatbelasting. Bij de keuze van de heffingsmaatstaf is van belang dat deze aansluit bij de aard van de voorzieningen die worden aangelegd en bij het werkelijk gebaat zijn van de objecten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/03858

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna: de verweerder, op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag baatbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag baatbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 45.000 (€ 20.420,11), welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,--.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 10 september 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende mevrouw X, vergezeld van haar gemachtigde de heer XR, alsmede namens de verweerder, de heren H en W.

1.4. Belanghebbende en de verweerder hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een drietal kopieën overgelegd van foto's van het perceel M-plein 00.

1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Op 1 februari 1999 heeft de raad van de gemeente Z een "Aangevuld Bekostigingsbesluit van S-straat" vastgesteld (hierna: het bekostigingsbesluit). Dit bekostigingsbesluit heeft tot doel de kosten van de aanleg van een weg en andere voorzieningen van openbaar nut in het gebied S-straat via exploitatieovereenkomsten of baatbelasting te verhalen op genothebbenden (krachtens eigendom, bezit of beperkt recht) van onroerende zaken in voornoemd gebied. Belanghebbende is per brief van 2 februari 1999 op de hoogte gesteld van voornoemd bekostigingsbesluit. Ook wordt op 24 maart 1999 in het blad de "P-wijzer" verwezen naar de eerdere bekendmaking van het bekostigingsbesluit, vastgesteld op 1 februari 1999. Dit blad is binnen de gemeente Z huis aan huis verspreid.

2.2. Mede gelet op het bekostigingsbesluit heeft de raad van de gemeente Z op 2 juli 2001 de "Verordening op de heffing en invordering van een Baatbelasting S-straat 2001" vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voorzover hier van belang:

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam "Baatbelasting S-straat 2001" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2000 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten de aanleg van een weg c.a. in het gebied begrensd door de S-straat, de H-straat en de G-straat te O een en ander ter ontsluiting van de in het bestemmingsplan aangewezen onroerende zaken gelegen ten oosten van de aan de G-straat gelegen bebouwing.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse omslag, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registers is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt per onroerende zaak ƒ 45.000 / € 20.420,11

1.3. De werkzaamheden, zoals genoemd in de Verordening, inhoudende

de aanleg van een ontsluitingsweg, riolering, openbare verlichting (vijf lantaarnpalen) en groen zijn gestart na het tot stand komen van het bekostigingsbesluit en beëindigd op 14 september 1999.

1.4. Belanghebbende had het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een in art. 2 van de Verordening bedoelde onroerende zaak en is in de heffing van de baatbelasting betrokken.

1.5. De onroerende zaak, waarop is gelegen de woning met het adres

M-plein 00 (voorheen S-straat 00), was voordat de onder 2.3. genoemde werkzaamheden waren gestart, aangesloten op de riolering. Deze woning had een voordeur gelegen aan de zijde waarlangs in 1999 de in onderdeel 2.3. bedoelde ontsluitingsweg is aangelegd. Van deze voordeur werd niet of nauwelijks gebruik gemaakt omdat de grond er bij nat weer drassig was en er weinig verlichting was.

2.6 In de begroting bouwrijpmaken S-straat (bijlage 4 bij het beroepschrift) blijkt dat onder andere in onderhavige aanslag zijn betrokken de kosten van inbreng van grond tegen een waarde van 1.104 m² a ƒ 6,-- =ƒ 6.621. Dit stuk grond is eigendom van verweerder en zij heeft dit niet met het oog op de onder 2.3. genoemde te realiseren voorzieningen aangeschaft.

2.7. Ter bepaling van de maximale omslag heeft verweerder de werkelijke kosten ad ƒ 115.249,01 verhoogd met 17,5% omzetbelasting. Verweerder heeft met betrekking tot de in 2.3. bedoelde werkzaamheden van de belastingdienst geen omzetbelasting als voorbelasting ontvangen en zal die ook niet ontvangen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

a. Is de bestreden aanslag ten onrechte opgelegd nu het pand M-plein 00 niet in de heffing is betrokken?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en concludeert, naar het hof begrijpt, primair tot vernietiging van onderhavige aanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot een evenredige verlaging van de aanslag naar ƒ 33.750,--. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

b. Indien de onder a. bedoelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord:

b.1. Heeft de verweerder in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld door eerst 30 jaar na vaststelling van het Bestemmingsplan O met de uitvoering daarvan te beginnen?

b.2. Is het rechtens onjuist dat door middel van vaststelling van de Verordening met terugwerkende kracht de aan het in 1992 geactualiseerde bestemmingsplan verbonden kosten worden verhaald?

b.3. Zijnde meerkosten die voortvloeien uit het aanleggen van een doorlopende in plaats van een doodlopende weg ten onrechte in de aanslag baatbelasting begrepen?

b.4. Is de onroerende zaak van belanghebbende in mindere mate gebaat in vergelijking tot de andere twee in de baatbelasting betrokken onroerende zaken?

b.5. Zijn de kosten van de voor het pand M-plein 00 geplaatste lantaarnpaal ten onrechte in de aanslag betrokken nu het perceel van belanghebbende door die lantaarnpaal niet is gebaat?

Belanghebbende is van oordeel dat de vragen b.1. tot en met b.5. bevestigend moeten worden beantwoord met conclusie primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair verlaging van de aanslag. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft aangegeven dat in haar pleitnota een verschrijving is opgenomen. Daar waar op bladzijde 2, vierde regel van onder en bladzijde 3, vijfde regel van boven van de pleitnota C 5570 staat, dient gelezen te worden: C 5014.

Ter zitting hebben partijen aan hun standpunten nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik ben het ermee eens dat het bedrag aan omzetbelasting ad € 20.168,57 de werkelijke kosten die via onderhavige baatbelasting dienen te worden verhaald, verhoogt. Derhalve trek ik in de grief dat verweerder, gelet op het totaal van de werkelijke kosten ad ƒ 115.249,--, een te hoge aanslag heeft opgelegd.

Ik accepteer de verklaring van verweerder dat niet de aanschafprijs van zeven, maar van vijf lantaarnpalen is omgeslagen.

De verweerder

Ik vind bij nader inzien dat de onder 2.6. bedoelde kosten van inbreng van grond niet begrepen dienen te worden in de werkelijke kosten die via onderhavige baatbelasting worden omgeslagen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging dan wel verlaging van onderhavige aanslag.

De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Niet is gebleken dat het bekostigingsbesluit, gelet op de brief van verweerder van 2 februari 1999 (productie 8 van het verweerschrift) en de publicatie in het huis aan huis blad "de P-wijzer" (productie 2 van het verweerschrift), op een wijze als bedoeld in art. 222, lid 2 juncto art. 139 Gemeentewet is bekendgemaakt, zulks aangezien niet is komen vast te staan dat het integrale bekostigingsbesluit op een wijze zoals bedoeld in art. 139, lid 2 Gemeentewet is bekendgemaakt. Het Hof gaat hieraan echter om redenen van proceseconomie voorbij en ziet af van het instellen van een nader onderzoek inzake de publicatie van het bekostigingsbesluit, aangezien de onderhavige aanslag moet worden vernietigd op andere hierna weergegeven gronden.

4.2. In het beroepschrift neemt belanghebbende de stelling in dat de aanslag baatbelasting te hoog is omdat de kosten ten onrechte niet tevens mede zijn verhaald op het naar haar mening ook gebate perceel M-plein 00 (voorheen S-straat 00).

4.3. Het hof is met belanghebbende van oordeel dat het perceel M-plein 00 door de aangebrachte voorzieningen gebaat is. De mate waarin dit perceel is gebaat waardeert het hof als niet verwaarloosbaar omdat, afgezien van het daadwerkelijk gebruik van deze woning, de aangebrachte voorzieningen het pand in niet geringe mate beter bereikbaar hebben gemaakt en betere gebruiksmogelijkheden hebben geboden. Dit baseert het hof op de door de belanghebbende ter zitting ingebrachte foto's alsmede de volgende door belanghebbende gestelde en niet of onvoldoende door verweerder weersproken feiten en omstandigheden: de toegankelijkheid van het pand M-plein 00 alsmede de tuin is door de aanleg van de weg toegenomen, de voorheen slecht te gebruiken voordeur is na aanleg van de weg normaal bereikbaar geworden. Ook leidt de plaatsing van de lantaarnpalen tot een betere verlichting en veiligheid.

4.4. Nu vaststaat dat verweerder de totale werkelijke kosten over vier percelen had dienen om te slaan, in plaats van over drie, komt de vraag op of de onderhavige aanslag om die reden geheel of ten dele dient te worden vernietigd.

4.5. Het hof beantwoordt de in 4.4. opgeworpen vraag als volgt.

Bij de keuze van de heffingsmaatstaf is van belang dat deze aansluit bij de aard van de voorzieningen die worden aangelegd en bij het werkelijk gebaat zijn van de objecten. Weliswaar is het pand M-plein 00 niet gebaat bij de aangelegde riolering maar, zoals hiervoor onder 4.3. is vermeld, is het hof van oordeel dat er wel sprake is van een niet verwaarloosbare baat in verband met de andere aangebrachte voorzieningen, in het bijzonder de aangelegde weg en de aangebrachte verlichting. Dit zou redelijkerwijs met zich mee hebben gebracht dat het pand M-plein 00, doch wellicht in mindere mate dan de andere drie panden, op enigerlei wijze in de omslag betrokken had behoren te worden. Nu dit niet is geschied en zulks door de keuze van de maatstaf van heffing ook niet meer mogelijk is, leidt het voorgaande tot de conclusie dat verweerder een onjuiste maatstaf van heffing heeft aangelegd. Het in de baatbelasting betrekken van belanghebbendes onroerende zaak kan daarom in zoverre als willekeurig worden bestempeld, zodat reeds hierom de Verordening jegens belanghebbende in zoverre onverbindend is.

4.6. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5. is overwogen kan behandeling van de overige geschilpunten, zoals omschreven in 3.1 (b.1. tot en met b.5) achterwege blijven.

4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag onder 3.1.a aan de zijde van belanghebbende.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf in verband met het bijwonen van de zitting ad € 18,10. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken. .

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vernietigt de aanslag,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,--,

* veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 18,10, en

* wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die het griffirecht moet vergoeden.

Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 4 januari 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 januari 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.