Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-03-2005, ECLI:NL:GHSHE:2005:BW2018 AT3320, 02/03953

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-03-2005, ECLI:NL:GHSHE:2005:BW2018 AT3320, 02/03953

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 maart 2005
Datum publicatie
8 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AT3320
Zaaknummer
02/03953
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

WOZ. De onroerende zaak maakt deel uit van een complex bestaande uit een viertal identieke gebouwen aan het Z-park te Y. Ieder gebouw omvat 55 appartementen, onderverdeeld in 17 types. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij het appartement op 14 december 1998 heeft gekocht voor ƒ 542.000,=. Verweerder heeft de waarde van de onroerende zaak - peildatum 1 januari 1999 - vastgesteld op ƒ 751.000,=. Naar het oordeel van het Hof is de prijsontwikkeling in de periode 14 december 1998 tot 1 januari 1999 te verwaarlozen en stelt het Hof de WOZ-waarde vast op ƒ 542.000,=. Het gelijk is aan belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/03953

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Openbare Werken (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van het object plaatselijk bekend Z-park 00 te Y (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1999 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij voormelde beschikking heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op fl. 781.000,= en bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tijdig en regelmatig tegen de bestreden uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van € 29,=. De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 6 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer drs. B, alsmede namens de verweerder de heer B, tot zijn bijstand vergezeld van de heer F, gecertificeerd WOZ taxateur.

1.4. Het Hof heeft vervolgens aangekondigd dat over 14 dagen een mondelinge uitspraak zal worden gedaan en heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.5. Het Hof heeft op 20 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch mondeling uitspraak gedaan.

Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 2 november 2004 aangetekend aan partijen verzonden.

De verweerder heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake van dit verzoek heeft hij een recht van € 200,00 voldaan.

2. Feiten

Op 6 oktober 2004 hebben, naast de zitting in de onderhavige zaak een aantal zittingen plaatsgevonden in zaken betreffende andere onroerende zaken die deel uitmaken van het nagenoemde complex woningen, waarin dezelfde verweerder optrad. Ter zitting heeft Hof op proceseconomische gronden aan het begin van de zitting een samenvatting gegeven van hetgeen door de verweerder in eerder op die dag gehouden zittingen is gezegd.

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. De onroerende zaak maakt deel uit van een complex bestaande uit een viertal identieke gebouwen aan het Z-park te Y. Ieder gebouw omvat 55 appartementen, onderverdeeld in 17 types. De gebouwen zijn achtereenvolgens gebouwd rond de periode 1998 tot en met 2000. Volgens het taxatierapport waarop de verweerder zich beroept en de verklaring van belanghebbende, betreft de onroerende zaak een appartement, gelegen op de tweede verdieping van gebouw 3, met een inhoud van circa 501 m3 en een balkon van 12 m². Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij het appartement in gebouw 3 op 14 december 1998 heeft gekocht voor ƒ 542.000,=.

2.2. Bij de voormelde beschikking heeft de verweerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op ƒ 781.000,=; bij de bestreden uitspraak heeft de verweerder deze waarde verminderd tot ƒ 751.000,=.

2.3. De ambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal met de onroerende zaak vergelijkbare objecten.

2.4. Belanghebbende heeft geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overgelegd.

2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat in de koop-/aannemingsovereenkomst van het appartement een antispeculatiebeding is opgenomen, zoals de verweerder heeft gesteld in zijn verweerschrift. Dit beding houdt in dat de eigenaar verplicht gesteld wordt om het pand minimaal één jaar te bewonen.

2.6. Het merendeel van de appartementen in de gebouw 1 en gebouw 2 is verkocht vóór 1 januari 1999.

Het merendeel van de appartementen in gebouw 3 is verkocht na 1 januari 1999. Het merendeel van de appartementen in gebouw 4 is verkocht na 1 september 1999. Uit de prijslijsten van gebouw 1, gebouw 2 en gebouw 3 komt een geleidelijke prijsontwikkeling naar voren.

2.7. Namens de verweerder is ter zitting verklaard dat een appartement van gebouw 1, type G, blijkens de prijslijst in november 1996 te koop werd aangeboden voor ƒ 663.000,= en dat eenzelfde type in gebouw 4 in september 1999 werd aangeboden voor een prijs van ƒ 1.100.000,=.

2.8. De verweerder heeft aan belanghebbende een schikkingsvoorstel gedaan waarbij de waarde van de onroerende zaak op ƒ 637.000,= zou worden vastgesteld.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikking naar de juiste waarde is vastgesteld.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende het volgende toegevoegd:

- Ik ben als gemachtigde geen deskundige op het gebied van onroerende zaken.

- Ik heb de onroerende zaak gekocht op 14 december 1998. De WOZ-beschikking gaat uit van een waardestijging van 44% in 17 dagen.

- De uitspraak op bezwaar bevat geen deugdelijke en controleerbare motivering.

- Ik wijs op de jurisprudentie zoals vermeld in mijn bezwaarschrift. De prijs werd gedicteerd door de verkopende partij. Er was sprake van zeer hoge en marktconforme prijzen.

- De verweerder heeft mij pas op 1 oktober een schikkingsvoorstel gedaan.

- De gemachtigde van belanghebbende stuurt geen factuur aan belanghebbende.

- Ik laat mijn grief met betrekking tot de wettelijke rente vallen.

- De woning die op 1 augustus 1999 is verkocht, is identiek, een type M, maar ligt een etage hoger. De aankoopprijs van deze woning was ƒ 8.000,= hoger.

3.4. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de ambtenaar het volgende toegevoegd:

- Ik wijs op jurisprudentie van de hoven in Amsterdam, Arnhem en Leeuwarden. Men kan wel kopen voor koop-aannemingssom, maar er komen nog extra afbouwkosten bij kijken voor bijvoorbeeld badkamers. Deze extra afbouwkosten bedragen 10 tot 20% van de koop-aannemingssom.

- Men moet uitgaan van de meestbiedende koper. In dit geval vaststaande prijzen. Als de prijs te hoog zou zijn geweest, zou het appartement niet zijn verkocht.

- Ik heb een schikkingsvoorstel gedaan voor een waarde van ƒ 637.500,=.

4. Conclusies van partijen.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde tot een waarde van ƒ 542.000,=. De ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Volgens artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ dient de waarde van een onroerende zaak te worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Dit waardebegrip leidt tot een bedrag dat overeenkomt met de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. In een geval waarin een belastingplichtige een woning relatief kort voor of na de peildatum heeft gekocht, moet er in de regel van worden uitgegaan, dat de waarde in de zojuist bedoelde zin, zijnde de prijs welke de meest biedende gegadigde voor de woning zou willen betalen, overeenkomt met de door de belastingplichtige betaalde prijs, zulks tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt, waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft (arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 29 november 2000, nummer 35 797, BNB 2001/52).

5.2. Namens de verweerder is ter zitting verklaard dat een appartement van gebouw 1, type G, blijkens de prijslijst in november 1996 te koop werd aangeboden voor ƒ 663.000,= en dat eenzelfde type in gebouw 4 in september 1999 werd aangeboden voor een prijs van ƒ 1.100.000,=. Mede gelet op de feiten zoals vermeld in 2.6 leidt het Hof hieruit af dat sprake is geweest van een explosieve prijsstijging van de appartementen in gebouw 4 die slechts in beperkte mate in relatie stond tot de ontwikkeling van de bouwkosten, doch, zoals het Hof uit eigen wetenschap bekend is, in aanmerkelijke mate werd veroorzaakt door prijsstijgingen op de regionale woningmarkt in deze periode.

5.3. De verweerder stelt dat de koopprijs eenzijdig is vastgesteld door de verkopende partij, dat geen sprake is geweest van onderhandelingen over de prijs tussen de verkopende partij en potentiële kopers en dat om die reden de koopprijs niet de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt.

5.4. Het Hof overweegt dat in het onderhavige geval door een projectontwikkelaar gedurende een aantal jaren een groot aantal appartementen door tussenkomst van plaatselijke makelaars op commerciële wijze op de markt is gebracht. De verkopende partij heeft gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 5.2 is gesteld, de verkoopprijzen afgestemd op de situatie van en de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. De kopers hebben na afweging van het aanbod van de betreffende makelaar besloten om met de verkopende partij een obligatoire overeenkomst aan te gaan.

5.5. Gelet op de onder rechtsoverweging 5.4 vermelde omstandigheden, is het Hof van oordeel dat in dit geval de door belanghebbende betaalde koopprijs overeenkomt met de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou zijn bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. De door de verweerder in dezen aangedragen zogenaamde stichtingskostenjurisprudentie is derhalve hier niet van toepassing. De verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem verdedigde WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, temeer daar de gehanteerde referentieobjecten pas in de tweede helft van 2000 zijn verkocht. Het antispeculatiebeding heeft in de ogen van het Hof een verwaarloosbaar waardedrukkend effect, omdat de eigenaar door dit beding slechts verplicht is om een jaar zelf in het pand te wonen. Van enige sanctie in geval van niet-nakoming is in dezen niet gebleken. Naar het oordeel van het Hof zal een dergelijk boterzacht beding slechts een verwaarloosbaar kleine groep potentiële kopers afschrikken en geen enkel effect hebben op de verkoopprijs.

5.6. Naar het oordeel van het Hof is de prijsontwikkeling in de periode 14 december 1998 tot 1 januari 1999 te verwaarlozen. Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de in rechtsoverweging 5.2 vermelde geleidelijke prijsontwikkeling stelt het Hof de WOZ-waarde vast op ƒ 542.000,=. Het gelijk is aan belanghebbende.

6. Het griffierecht en de proceskosten

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en de omstandigheid dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende ad € 4,80. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de bij de beschikking voor de onroerende zaak vastgestelde waarde tot een waarde van ƒ 542.000,= (€ 245.948,=);

- veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4,80, en

- gelast dat de gemeente Y aan belanghebbende het betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,00 vergoedt.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 9 maart 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 9 maart 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.