Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-03-2005, AT4355, 02/00264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-03-2005, AT4355, 02/00264

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 maart 2005
Datum publicatie
21 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AT4355
Zaaknummer
02/00264

Inhoudsindicatie

Ingevolge artikel 10, § 2, van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970, gepubliceerd in Trb. 1970, 192 (hierna: het Verdrag) mogen - voorzover hier van belang - dividenden betaald door een vennootschap, die inwoner is van Nederland, aan een inwoner van België, ook in Nederland worden belast overeenkomstig de wetgeving van Nederland, maar de aldus geheven belasting mag niet hoger zijn dan 15% van het brutobedrag van die dividenden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/00264

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (België) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen Buitenland P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 785.841,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,-.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 september 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij (de gemachtigde van) belanghebbende bij op 15 juli 2004, met nummer 1, aangetekend naar het door (de gemachtigde van) belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

1.7. Het Hof heeft in deze zaak op 15 september 2004 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 23 september 2004 aan partijen verzonden.

De Inspecteur heeft op 19 oktober 2004 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het hiervoor verschuldigde recht van € 204,50 is op 21 december 2004 betaald.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende is woonachtig in België en is als administratief medewerkster werkzaam in Nederland.

2.2. Belanghebbende bezit 50% van de aandelen in de familievennootschap X Beheer B.V. Deze vennootschap heeft in het onderhavige jaar ƒ 800.000,- bruto aan dividend aan belanghebbende uitgekeerd, waarop 15% dividendbelasting (ƒ 120.000,-) werd ingehouden.

2.3. Het belastbaar inkomen over het jaar 2000 bedraagt ƒ 785.841,- en is als volgt opgebouwd:

ƒ ƒ

Inkomsten uit dienstbetrekking 24.212

Af: reiskostenforfait 981

Af: arbeidskostenforfait 2.906

3.887 -

20.325

Aanmerkelijk belang dividend 800.000

Af: rente 31.575

768.425

Af: persoonlijke verplichtingen 2.909 -

Belastbaar inkomen 785.841.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting juist berekend?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Niet in geschil is dat belanghebbende meer dan 90% van haar inkomen in Nederland heeft verworven.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot ƒ 112.754,- aan inkomstenbelasting. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

Blijkens de onder 1.5 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 16 juli 2004 uitgereikt.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 10, § 2, van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970, gepubliceerd in Trb. 1970, 192 (hierna: het Verdrag) mogen - voorzover hier van belang - dividenden betaald door een vennootschap, die inwoner is van Nederland, aan een inwoner van België, ook in Nederland worden belast overeenkomstig de wetgeving van Nederland, maar de aldus geheven belasting mag niet hoger zijn dan 15% van het brutobedrag van die dividenden.

4.2. De Inspecteur baseert zijn berekening van de aanslag op het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1996, nr. 30 727, BNB 1996/271, dit naar het oordeel van het Hof evenwel ten onrechte. Volgens dat arrest mogen de inkomensbestanddelen, welke voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) tot de inkomsten behoren, die naar het tabeltarief worden belast, worden betrokken in de berekening van de inkomstenbelasting over het overige binnenlandse inkomen door de belasting over dat overige inkomen te stellen op een evenredig deel van de over het gehele belastbare binnenlandse inkomen verschuldigde inkomstenbelasting (zogenoemd progressievoorbehoud). Via dit progressievoorbehoud wordt rekening gehouden met de draagkracht van een belastingplichtige. Anders dan in het arrest BNB 1996/271 het geval was, wordt echter winst uit aanmerkelijk belang overeenkomstig artikel 57a van de Wet niet belast naar het tabeltarief - met uitzondering van het gedeelte van de belastbare som dat gelijk is aan of minder bedraagt dan ƒ 48.994,- (de eerste twee tariefschijven) - maar naar een proportioneel tarief van 25%. Bij het tarief over winst uit aanmerkelijk belang speelt de bewaking van de draagkracht in zoverre geen rol.

4.3. De berekening, zoals de Inspecteur die heeft toegepast, kan het Hof niet volgen. Die berekening zou bewerkstelligen, dat in buitenlandse verhoudingen over het overig binnenlands inkomen meer inkomstenbelasting zou worden geheven dan in zuiver binnenlandse verhoudingen. Door de toepassing van de evenredigheidsbreuk op het overig binnenlands inkomen belast de Inspecteur dit inkomen gedeeltelijk tegen het tarief van 25%, terwijl dit inkomen in zuiver binnenlandse verhoudingen volledig in de eerste tariefschijf valt van 4,5%. Tevens houdt de Inspecteur geen rekening met de aftrek van de persoonlijke verplichtingen ten bedrage van ƒ 2.909,-, terwijl buiten geschil is dat belanghebbende meer dan 90% van haar inkomen in 2000 in Nederland heeft verworven.

4.4. De berekening zoals door belanghebbende in haar beroepschrift verdedigd kan het Hof evenmin volgen, nu belanghebbende ten onrechte het verdragstarief van 15% toepast op het netto dividend na aftrek van de kosten ten bedrage van ƒ 31.575,-. Zoals is overwogen onder 1, staat het Verdrag een heffing van 15% over het bruto bedrag van het dividend toe.

4.5. De door belanghebbende over het jaar 2000 verschuldigde inkomstenbelasting (hierna: de IB) dient als volgt te worden berekend:

Het overig inkomen exclusief winst uit aanmerkelijk belang na aftrek van de belastingvrije som en het bedrag van de persoonlijke verplichtingen bedraagt ƒ 8.466,-.

Hierover verschuldigde IB à 4,5% ƒ 380,-

Over de bruto winst uit aanmerkelijk belang

van ƒ 800.000,- mag Nederland volgens het

Verdrag maximaal heffen 15%, dat is ƒ 120.000,-

Totaal verschuldigde IB ƒ 120.380,-.

De Inspecteur heeft geheven een bedrag van ƒ 123.328,-.

4.6. Uit het hiervoor overwogene volgt, dat het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond is. De bestreden uitspraak dient te worden vernietigd.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is € 724,50.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot ƒ 120.380,- (€ 54.626,-) aan inkomstenbelasting;

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,-;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 724,50; en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en J.W. van der Voort, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, op: 11 maart 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 maart 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.